201603186/1/A2.
Datum uitspraak: 8 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 maart 2016 in zaak nr. 15/8338 in het geding tussen:
[appellante]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2015 heeft de raad een aanvraag van [appellante] om een toevoeging afgewezen.
Bij besluit van 8 oktober 2015 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 maart 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 februari 2017, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. W.H. van Zundert, advocaat te Rotterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra en mr. M. Doets, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] heeft de raad om een toevoeging gevraagd voor het aansprakelijk stellen van de gemeente Borsele. De raad heeft deze aanvraag afgewezen, omdat voor dezelfde kwestie al een toevoeging aan haar echtgenoot is verstrekt. [appellante] is het daar niet mee eens en stelt zich op het standpunt dat haar ten onrechte een toevoeging is onthouden.
Inleiding
2. [appellante] en haar echtgenoot zijn vennoten van [bedrijf] (hierna: de Kwekerij).
[appellante] heeft op 9 juni 2015 een aanvraag ingediend voor een toevoeging voor rechtsbijstand voor het aansprakelijk stellen van de gemeente Borsele in verband met schade ter zake van de Kwekerij. De raad stelt zich op het standpunt dat [appellante] niet in aanmerking komt voor een toevoeging, omdat het rechtsbelang waarvoor de aanvraag is ingediend gelijk is aan het rechtsbelang waarvoor de raad een toevoeging aan haar echtgenoot heeft verstrekt. [appellante] en haar echtgenoot beogen met de rechtsbijstand behoud van hun bedrijf en vergoeding van schade en de feitelijke en juridische omstandigheden zijn in beider gevallen niet zodanig verschillend dat, ondanks dat sprake is van twee echtelieden met een gezamenlijk bedrijf, gesproken kan worden van twee zelfstandige rechtsbelangen, aldus de raad. Evenmin is volgens de raad aannemelijk gemaakt dat het gaat om een separate procedure bij een andere instantie.
De rechtbank heeft overwogen dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het rechtsbelang van [appellante] naar aard en gevolg hetzelfde is als het rechtsbelang van haar echtgenoot. Gelet hierop heeft de raad geen reden hoeven zien om aan [appellante] een afzonderlijke toevoeging te verstrekken en de stelling dat de zaak feitelijk en juridisch complex is doet daar niet aan af, aldus de rechtbank.
Het hogerberoepschrift
3. [appellante] betoogt allereerst dat de rechtbank ten onrechte niet op al haar beroepsgronden is ingegaan. Zo is de rechtbank niet ingegaan op haar betoog dat haar positie en functie verschillen van die van haar echtgenoot. Zij is firmant/kweker terwijl haar echtgenoot haar administratief en bij het onderhoud ondersteunt. Ook is niet ingegaan op haar betoog dat rechtsbijstand bij twee personen intensiever is dan bij één persoon. Ook aan haar betoog dat de raad uitgaat van een verkeerde interpretatie van de toepasselijke regels en aldus het zorgvuldigheids- en gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, is de rechtbank ten onrechte niet toegekomen.
[appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het verzoek om extra uren buiten de omvang van het geding valt. De rechtbank heeft aldus niet onderkend dat de onjuiste toepassing van de wet in de onderhavige zaak zeer nadelige gevolgen heeft voor het verzoek van [appellante] en haar echtgenoot tot verlening van extra uren.
3.1. Artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) luidt als volgt:
"Het bestuur kan de toevoeging weigeren indien de aanvraag: […]
b. betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging; […]."
Artikel 32 van de Wrb luidt als volgt:
"De toevoeging geldt uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen."
3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer haar uitspraak van 10 september 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3343) moeten, gelet op de tekst van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 32 van de Wrb, in onderlinge samenhang bezien, in geval van verschillende rechtsbelangen waarvoor rechtsbijstand wordt gevraagd, in beginsel meer toevoegingen worden verstrekt. Als er één rechtsbelang is, kan met één toevoeging worden volstaan, tenzij sprake is van behandeling van een procedure in meer dan één instantie. Het gaat derhalve in de eerste plaats om de vraag of het verzoek om een toevoeging op hetzelfde rechtsbelang ziet als dat waarvoor eerder een toevoeging is verleend. Als dat zo is, dient vervolgens te worden bezien of sprake is van behandeling van een procedure in meer dan één instantie, waarbij naar gangbaar taalgebruik onder het begrip 'instantie' wordt verstaan 'aanleg' dan wel 'openbaar lichaam' of 'overheidsorgaan'.
3.3. Ook indien sprake is van verschillende rechtssubjecten kan zich de situatie voordoen dat bij een aanvraag om toevoeging niet kan worden gesproken van een ten opzichte van een reeds verleende toevoeging zelfstandig rechtsbelang. Hoewel [appellante] een individueel en rechtstreeks belang heeft bij het verkrijgen van rechtsbijstand, betekent dit niet dat zij een zelfstandig, duidelijk van dat van haar echtgenoot te onderscheiden rechtsbelang heeft, waarvoor afzonderlijk een toevoeging moet worden verleend. Zowel [appellante] als haar echtgenoot beoogden de gemeente Borsele aansprakelijk stellen in verband met schade ter zake van de Kwekerij. Van een procedure in meer dan één instantie is geen sprake. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht en voldoende gemotiveerd overwogen dat de raad zich terecht op het standpunt stelt dat hun rechtsbelang naar aard en gevolg hetzelfde is en dat om die reden geen aanleiding bestaat om daarvoor aan [appellante] een afzonderlijke toevoeging te verlenen.
Van een onjuiste toepassing van de wet is, anders dan [appellante] betoogt, geen sprake. Haar betoog dat een procedure die namens twee personen wordt gevoerd bewerkelijker is, wat daar ook van zij, geeft geen grond voor het oordeel dat zij om die reden een zelfstandig rechtsbelang heeft. Voor zover het betoog van [appellante] ziet op een aanvraag om extra uren, valt dit betoog buiten het geding, nu het besluit waarover de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft geoordeeld niet ziet op een zodanige aanvraag.
Het betoog van [appellante] faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Koeman w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2017
480.