201600065/1/A3.
Datum uitspraak: 11 januari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 november 2015 in zaak nr. 15/2854 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 24 maart 2015 heeft de korpschef een verzoek van [appellant] om openbaarmaking van informatie ten dele toegewezen en ten dele afgewezen.
Bij uitspraak van 24 november 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde rechtstreekse beroep gegrond verklaard, het besluit van 24 maart 2015 gedeeltelijk vernietigd en de korpschef opgedragen om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit op het verzoek te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 29 december 2015 heeft de korpschef gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank opnieuw op het verzoek beslist en daarbij enkele van de gevraagde documenten alsnog openbaar gemaakt.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [appellant] daarover een zienswijze gegeven.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[appellant] en de korpschef hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 november 2016, waar [appellant], en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. M.J.R.M. Pompen, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij brief van 24 januari 2015 heeft [appellant] verzocht om openbaarmaking van nader gespecificeerde documenten en een dvd die zijn gerelateerd aan een zitting van de Klachtencommissie politieoptreden politieregio Gelderland-Zuid welke is gehouden op het stadhuis van Nijmegen op 24 januari 2012. Op de dvd staan dan wel stonden de video-opnamen die [appellant] van deze zitting heeft gemaakt. [appellant] werd ervan verdacht dit heimelijk te hebben gedaan en tegen hem is strafvervolging ingesteld. De originele beeldopnamen zijn gewist en een kopie is opgenomen in het strafdossier. De strafvervolging heeft niet geleid tot een veroordeling omdat de strafrechter van de rechtbank Arnhem (lees: rechtbank Gelderland) bij vonnis van 20 maart 2015 het openbaar ministerie niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het verzoek
2. In de brief van 24 januari 2015 staat dat het verzoek de volgende documenten omvat met betrekking tot de avond van 24 januari 2012 waarop de klachtencommissie zitting had in het stadhuis van Nijmegen:
(1). De dvd met codering 2012008862 die in het bezit is van de technische recherche van de Politie Gelderland-Zuid.
(2). Documenten naar aanleiding van het onderzoek van de rechter-commissaris van de rechtbank Arnhem behorend bij het dossier van een bij naam genoemde inspecteur van politie en een bij naam genoemde verbalisant van de politie Gelderland-Zuid.
(3). Documenten naar aanleiding van het onderzoek van de rechter-commissaris van de rechtbank Arnhem behorend bij het dossier van de destijds bij het openbaar ministerie stagelopende bij naam genoemde officier van justitie, thans werkzaam als advocaat bij een bij naam genoemd advocatenkantoor.
(4). Documenten van de klachtencommissie die sturing geven aan de politieambtenaren bij het reageren op de klachten tegen hen, met daarin aangegeven welke argumenten zij kunnen aanvoeren en welke wetsartikelen van toepassing zijn. De documenten zijn herkenbaar aan de tekst: ‘Informatie t.b.v. zienswijze naam klager.’
(5). Correspondentie van een bij naam genoemde inspecteur, klachtencoördinator en privacyfunctionaris van de politie met de politie, de Nationale Ombudsman, de klachtencommissie, het openbaar ministerie, de gemeente Nijmegen en de betrokken burgemeesters van die gemeente.
(6). Het proces-verbaal van bevindingen van een bij naam genoemde inspecteur van politie op bladzijde 24 van het dossier dat de politie Gelderland-Zuid heeft opgemaakt naar aanleiding van de avond van 24 januari 2012, waaruit blijkt dat de aanwezigheid van camera’s in het stadhuis van Nijmegen niet werd aangegeven met een bord of sticker.
(7). Correspondentie tussen de politie, de Nationale Ombudsman, de klachtencommissie, het openbaar ministerie, de gemeente Nijmegen en de betrokken burgemeesters van die gemeente.
Einduitspraak op het hoger beroep
De dvd waar in nummer 1 om is verzocht
3. [appellant] voert aan dat de rechtbank in navolging van de korpschef ten onrechte heeft geoordeeld dat hij aan zijn verzoek van 24 januari 2015 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd en dat het verzoek om openbaarmaking van de dvd reeds daarom kon worden afgewezen. De rechtbank erkent in haar uitspraak dat de weigeringsgrond uit de eerdere procedure - het belang van opsporing en vervolging van strafbare feiten - thans niet meer aan de orde is vanwege de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie door de strafrechter bij vonnis van 20 maart 2015 in de desbetreffende strafzaak. Dat deze niet-ontvankelijkverklaring pas na het verzoek van [appellant] van 27 januari 2015 is uitgesproken, betekent volgens [appellant] echter niet dat de gronden daarvoor niet al aanwezig waren ten tijde van het verzoek. Immers, ten tijde van het verzoek waren reeds drie jaren verstreken en was voor een ieder duidelijk dat het openbaar ministerie nooit gerechtvaardigde gronden heeft gehad om tot strafvervolging van [appellant] over te gaan. Voorts is de rechtbank er ten onrechte aan voorbij gegaan dat een betrokken officier van justitie de bestandsdragers uit de strafzaak heeft laten wissen. Doordat het openbaar ministerie in de strafzaak zelf heeft verzocht om niet-ontvankelijk te worden verklaard, zou dit onjuiste handelen niet verder worden onderzocht, aldus [appellant].
3.1. Artikel 4:6, eerste lid, van de Awb luidt: "Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden."
Het tweede lid luidt: "Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking."
3.2. [appellant] heeft bij brief van 25 mei 2012 eveneens verzocht om openbaarmaking van de dvd. Dit verzoek is bij besluit van 16 juli 2012 afgewezen, welke afwijzing met de uitspraak van de Afdeling van 23 oktober 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1651) in rechte onaantastbaar is geworden. De rechtbank heeft in navolging van de korpschef terecht geoordeeld dat [appellant] geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aan zijn verzoek van 24 januari 2015 ten grondslag heeft gelegd. De korpschef heeft het verzoek om verstrekking van de dvd bij besluit van 24 maart 2015 in redelijkheid onder verwijzing naar het besluit van 16 juli 2012 en artikel 4:6, eerste lid, van de Awb kunnen afwijzen. Bij dit oordeel betrekt de Afdeling het volgende. 3.3. Het vonnis van de strafrechter waarbij het openbaar ministerie in de strafzaak niet-ontvankelijk is verklaard, dateert van na het verzoek van [appellant] van 24 januari 2015. Deze niet-ontvankelijkverklaring is dan ook niet in het verzoek vermeld, maar pas in de beroepsfase. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 23 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3131) toetst de bestuursrechter, als het bestuursorgaan - overeenkomstige - toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden en eventueel door het bestuursorgaan gevoerd beleid, of het bestuursorgaan zich terecht, en zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Reeds omdat [appellant] niet in de bestuurlijke fase maar pas in beroep op het vonnis van de strafrechter heeft gewezen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat deze niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid in deze zin is. Dat ten tijde van het verzoek al voor een ieder duidelijk zou zijn dat het openbaar ministerie nooit gerechtvaardigde gronden heeft gehad om tot strafvervolging van [appellant] over te gaan, daargelaten de juistheid hiervan, kan evenmin als zodanig worden aangemerkt omdat het enkele tijdsverloop sinds het eerdere verzoek van [appellant] daarvoor geen basis biedt. Dat aan de afwijzing van het verzoek van [appellant] van 25 mei 2012 ten grondslag is gelegd dat de opsporing en vervolging van de strafbare feiten door openbaarmaking van de videobeelden zouden kunnen worden gefrustreerd, welke grondslag volgens [appellant] als gevolg van het vonnis thans niet meer geldt, doet er voorts niet aan af dat [appellant] in de bestuurlijke fase niet op dit vonnis heeft gewezen. 3.4. Ten slotte wordt in de omstandigheden dat de betrokken officier van justitie de bestandsdragers heeft laten wissen en dat dit handelen vanwege de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie niet verder zou worden onderzocht, geen grond gevonden voor het oordeel dat het besluit van 24 maart 2015 evident onredelijk is.
De documenten waar in de nummers 2, 3 en 6 om is verzocht
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de documenten waar in de nummers 2, 3 en 6 om is verzocht deel uitmaken van het strafdossier. Immers, de strafrechter heeft de zaak niet inhoudelijk behandeld maar heeft het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard. Indien de strafrechter niet inhoudelijk over de zaak heeft geoordeeld is het dossier geen strafdossier en is de Wob daarop wel van toepassing.
4.1. De strafrechter heeft op 20 maart 2015 vonnis gewezen, op basis van een aan hem voorgelegd strafdossier. De omstandigheid dat de strafrechter het openbaar ministerie niet-ontvankelijk heeft verklaard en er dus geen straf is opgelegd, betekent, anders dan [appellant] betoogt, niet dat de documenten niet aan de strafrechter zijn voorgelegd. Het vonnis van de strafrechter is immers gebaseerd op het hem voorgelegde strafdossier, waarvan deze documenten deel uitmaken. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat artikel 365 van het Wetboek van Strafvordering op deze documenten van toepassing is, welk artikel een bijzondere en uitputtende regeling voor openbaarmaking bevat die aan de Wob derogeert.
Het betoog faalt.
De documenten waar in nummer 4 om is verzocht
5. De rechtbank heeft overwogen dat in het verzoek staat dat [appellant] de documenten wil ontvangen die herkenbaar zijn aan de tekst: "Informatie t.b.v. zienswijze naam klager". Het gaat [appellant] volgens de rechtbank niet om de (inhoudelijke) zienswijze van de betrokken politieambtenaren, maar om de documenten die de klachtencommissie zelf als bijlage verstrekt bij het verzoek aan de betrokken ambtenaren om hun zienswijze voor de klachtencommissie te beschrijven. Voorts overweegt de rechtbank dat partijen het er ter zitting over eens zijn geworden dat het verzoek van [appellant] geen betrekking heeft op een document dat door de klachtencommissie wordt verstrekt. De rechtbank oordeelt dat de korpschef het verzoek daarom in zoverre heeft kunnen afwijzen.
5.1. [appellant] voert aan dat ter zitting bij de rechtbank is gebleken dat de documenten met de aangegeven tekst niet van de klachtencommissie maar van de klachtencoördinator van de politie afkomstig zijn. In dat geval zouden deze documenten vallen onder de correspondentie van een inspecteur van politie, klachtencoördinator en privacyfunctionaris met de politie. Dan zouden de documenten vallen onder de documenten waar in nummer 5 van het verzoek om is verzocht. De rechtbank is hier volgens [appellant] ten onrechte aan voorbij gegaan.
5.2. In nummer 5 van het verzoek is onder meer verzocht om correspondentie van de klachtencoördinator met de politie. Ter zitting bij de rechtbank heeft de korpschef meegedeeld dat het desbetreffende document een document is dat de klachtencoördinator verstrekt aan politieambtenaren indien tegen hen klachten zijn ingediend. Ter zitting bij de Afdeling heeft [appellant] een aantal zinnen uit dit document voorgelezen. Hieruit blijkt dat dit document instructies bevat die onder meer betrekking hebben op de inhoudelijke reactie die een politieambtenaar kan geven in zijn zienswijze naar aanleiding van een klacht. Nu dit document door de klachtencoördinator wordt verstrekt aan politieambtenaren, stelt [appellant] terecht dat het document valt onder de documenten waar in nummer 5 om is verzocht. Vast staat dat de korpschef niet heeft besloten op het verzoek voor zover het deze documenten betreft. Het van 24 maart 2015 is in zoverre genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
De documenten waar in nummer 5 om is verzocht
6. [appellant] wijst er op dat de rechtbank heeft geoordeeld dat de in nummer 5 verzochte documenten vooral persoonlijke beleidsopvattingen bevatten. Voor leden van de klachtencommissie geldt volgens hem echter dat het uiten van persoonlijke beleidsopvattingen in strijd is met de artikelen 67 en 68 van de Politiewet op grond waarvan de leden onafhankelijk behoren te zijn. Nu voorts de bij naam genoemde klachtencoördinator zelf onderwerp was van de klachtenprocedure behoorde hij reeds daarom geen contact met de klachtencommissie te hebben. Een politieambtenaar die zich moet verantwoorden voor een klachtencommissie kan niet tegelijkertijd deelnemen aan beraadslagingen met daarin persoonlijke beleidsopvattingen die samenhangen met klachten tegen hem. Gelet hierop is ten onrechte artikel 11 van de Wob aan de weigering van deze documenten ten grondslag gelegd.
6.1. De korpschef heeft zich in reactie op dit betoog van [appellant] op het standpunt gesteld dat de e-mailberichten geen correspondentie tussen de politie, in het bijzonder genoemde klachtencoördinator, en de klachtencommissie bevatten. De korpschef verwijst in dit verband naar het kopje van de reactie op nummer 5 van het verzoek in zijn besluiten van 24 maart 2015 en 29 december 2015. Dit luidt: "Ad5 e-mails politie-gemeente Nijmegen". De Afdeling stelt vast, na met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis te hebben genomen van de niet openbaar gemaakte informatie, dat het standpunt van de korpschef juist is. De e-mailberichten zijn verzonden tussen medewerkers van de politie, waaronder genoemde klachtencoördinator, en medewerkers van de gemeente Nijmegen. Anders dan [appellant] veronderstelt zijn er dus geen e-mailberichten van de klachtencommissie aan voornoemde partijen dan wel e-mailberichten van de klachtencoördinator aan de klachtencommissie met betrekking tot de onderhavige zaak. In het standpunt van [appellant] dat voor leden van de klachtencommissie geen beroep op persoonlijke beleidsopvattingen kan worden gedaan en dat een politieambtenaar die zich moet verantwoorden voor de klachtencommissie niet mag deelnemen aan beraadslagingen met daarin persoonlijke beleidsopvattingen, wordt derhalve geen grond gevonden voor het oordeel dat de korpschef deze documenten niet met een beroep op artikel 11 van de Wob mocht weigeren openbaar te maken.
Het betoog faalt.
De documenten waar in nummer 7 om is verzocht
7. [appellant] stelt dat de onder 7 verzochte documenten weliswaar zijn verstrekt, maar dat ten onrechte de namen van de secretaris van de klachtencommissie en van de klachtencoördinator van de politie onleesbaar zijn gemaakt. De secretaris treedt immers binnen zijn functie op in de openbaarheid nu de zittingen ingevolge het Huishoudelijk reglement van de klachtencommissie politieoptreden politieregio Gelderland-Zuid in beginsel openbaar waren. Ook de klachtencoördinator treedt binnen zijn functie op in de openbaarheid en heeft zich in deze zaak bovendien doelbewust niet afzijdig gehouden. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking van de namen, aldus [appellant].
7.1. Artikel 10, tweede lid, van de Wob luidt: "Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen: […]
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer; […]"
7.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 juni 2008; ECLI:NL:RVS:2008:BD3114), kan, waar het gaat om het beroepshalve functioneren van ambtenaren, het belang van eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer slechts in beperkte mate aan openbaarmaking in de weg staan. Dit ligt anders, indien het het openbaar maken van namen van de ambtenaren betreft. Namen zijn persoonsgegevens en het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer kan zich tegen het openbaar maken daarvan verzetten. [appellant] betoogt echter terecht dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, de secretaris van de klachtencommissie en de klachtencoördinator uit hoofde van hun functie reeds in enige mate in de openbaarheid treden. Wat dit betreft verschilt de functie van secretaris niet in relevante mate van de functie van lid van de klachtencommissie. Beide functionarissen zijn aanwezig bij de zittingen van de klachtencommissie en staan vermeld op het advies dat de commissie geeft. Bovendien waren de zittingen van de klachtencommissie ten tijde van belang, januari 2012, op grond van artikel 3, vierde lid, van het Huishoudelijk reglement van de klachtencommissie politieoptreden politieregio Gelderland-Zuid, zoals dat gold tot 1 januari 2013, in beginsel openbaar. De klachtencoördinator is voorts voor klagers het aanspreekpunt vanaf het moment dat een klacht is ingediend tot het moment dat deze is afgehandeld. Gelet hierop heeft de korpschef niet in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan het belang van de secretaris van de klachtencommissie en de klachtencoördinator bij eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer dan aan het algemene belang van openbaarmaking van deze namen. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Het besluit van 24 maart 2015 is, voor zover daarin is besloten tot het onleesbaar maken van deze namen, genomen in strijd met artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. Het betoog slaagt.
Conclusie
8. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd voor zover het besluit van 24 maart 2015, in zoverre daarin niet is beslist op het verzoek met betrekking tot de documenten die herkenbaar zijn aan de tekst: "Informatie t.b.v. zienswijze naam klager" en daarin de namen van de secretaris van klachtencommissie en de klachtencoördinator onleesbaar zijn gemaakt, in stand is gelaten. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 24 maart 2015, voor zover daarin niet is beslist op het verzoek met betrekking tot de documenten die herkenbaar zijn aan de tekst: "Informatie t.b.v. zienswijze naam klager" en voor zover daarin de namen van de secretaris van klachtencommissie en de klachtencoördinator onleesbaar zijn gemaakt, vernietigen.
9. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Tussenuitspraak op het beroep tegen het besluit van 29 december 2015
10. Bij besluit van 29 december 2015 heeft de korpschef, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, opnieuw op het verzoek van [appellant] beslist, alsnog enkele documenten openbaar gemaakt en het verzoek voor het overige wederom afgewezen.
11. Artikel 8:51d van de Awb luidt: " Indien de bestuursrechter in hoogste aanleg uitspraak doet, kan hij het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. […]"
De dvd waar in nummer 1 om is verzocht
12. [appellant] voert aan dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft geoordeeld dat het vonnis van de strafrechter van 20 maart 2015 weliswaar een nieuw gebleken feit is, maar dat dit niet in de beoordeling kon worden betrokken omdat [appellant] hier pas in beroep op had gewezen. Nu de korpschef op 29 december 2015 opnieuw heeft besloten op het verzoek, had hij dit vonnis wel als nieuw gebleken feit moeten aanmerken.
12.1. Zowel het besluit van 24 maart 2015 als het besluit van 29 december 2015 dateren van na het vonnis van de strafrechter. Aan beide besluiten ligt het verzoek van 24 januari 2015, dat dateert van voor dit vonnis, ten grondslag. Anders dan ten tijde van het besluit van 24 maart 2015 was de korpschef ten tijde van het besluit van 29 december 2015 door [appellant] met dit vonnis van de strafrechter van 20 maart 2015 bekend geraakt. Immers in de beroepsprocedure die aan het besluit van 29 december 2015 vooraf is gegaan, heeft [appellant] op dit vonnis gewezen. De korpschef heeft in zijn besluit van 29 december 2015 daarom niet in redelijkheid kunnen oordelen dat geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb zijn vermeld. De korpschef heeft het verzoek daarom niet onder verwijzing naar artikel 4:6 van de Awb kunnen afwijzen. Het besluit van 29 december 2015 zal daarom in de einduitspraak in zoverre worden vernietigd.
12.2. Naar het oordeel van de Afdeling kunnen de rechtsgevolgen van dit besluit in de einduitspraak in zoverre echter in stand worden gelaten. Hiertoe wordt overwogen dat voor de dvd hetzelfde geldt als voor de documenten waar in de nummers 2, 3 en 6 om is verzocht. De dvd maakt deel uit van het strafdossier. Ook voor het verzoek om openbaarmaking van de dvd geldt derhalve, zoals ter zitting aan de orde is gesteld, dat artikel 365 van het Wetboek van Strafvordering van toepassing is, welk artikel een bijzondere en uitputtende regeling voor openbaarmaking bevat die aan de Wob derogeert. De korpschef heeft het verzoek om openbaarmaking van de dvd dan ook, zij het op onjuiste gronden, terecht afgewezen.
De documenten waar in de nummers 4 en 7 om is verzocht
13. Hiervoor onder 5.2 is geoordeeld dat de korpschef in het besluit van 24 maart 2015 ten onrechte niet heeft besloten op het verzoek voor zover het betreft de documenten die herkenbaar zijn aan de tekst: "Informatie t.b.v. zienswijze naam klager". Tevens is overwogen dat het besluit van 24 maart 2015 in zoverre is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
Hiervoor onder 7.2 is geoordeeld dat de korpschef niet in redelijkheid meer gewicht mocht toekennen aan het belang van de secretaris van de klachtencommissie en de klachtencoördinator bij eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer dan aan het belang van openbaarmaking van deze namen voor een ieder. Het besluit van 24 maart 2015 is, voor zover daarin is besloten tot het onleesbaar maken van deze namen, genomen in strijd met artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob.
Nu het besluit van 29 december 2015 wat betreft deze aspecten gelijkluidend is aan het besluit van 24 maart 2015 is ook dit besluit in zoverre genomen in strijd met beide bepalingen.
Het beroep voor het overige
14. Hetgeen [appellant] voor het overige in zijn zienswijze heeft aangevoerd, is gericht tegen de in het besluit van 29 december 2015 opgenomen motivering van gelijke strekking als in het besluit van 24 maart 2015, welke motivering door de rechtbank is onderschreven. [appellant] voert in zoverre in zijn zienswijze dezelfde gronden aan als hij reeds in zijn hoger beroepschrift heeft aangevoerd. Hiervoor onder "Het hoger beroep" heeft de Afdeling reeds een oordeel gegeven over deze gronden. De Afdeling volstaat derhalve met een verwijzing hiernaar.
Conclusie
15. De conclusie is dat het besluit van 29 december 2015, voor zover daarin het verzoek om openbaarmaking van de dvd is afgewezen, is genomen in strijd met artikel 4:6 van de Awb en dat het in zoverre in de einduitspraak dient te worden vernietigd, maar dat de rechtsgevolgen van dit besluit in zoverre in stand kunnen worden gelaten.
16. In het besluit van 29 december 2015 is voorts ten onrechte niet beslist op het verzoek met betrekking tot de documenten die herkenbaar zijn aan de tekst: "Informatie t.b.v. zienswijze naam klager". Het besluit van 29 december 2015 is verder, voor zover daarin is besloten tot het onleesbaar maken van de namen van de secretaris van de klachtencommissie en de klachtencoördinator, genomen in strijd met artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob.
16.1. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de korpschef met toepassing van artikel 8:51d van de Awb op te dragen de gebreken in het besluit van 29 december 2015 te herstellen door alsnog te beslissen op het verzoek met betrekking tot de documenten die herkenbaar zijn aan de tekst: "Informatie t.b.v. zienswijze naam klager" en door de namen van de secretaris van de klachtencommissie en de klachtencoördinator in de verzochte documenten leesbaar te maken. De Afdeling zal hiertoe een termijn stellen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover het besluit van 24 maart 2015, in zoverre daarin niet is beslist op het verzoek met betrekking tot de documenten die herkenbaar zijn aan de tekst: "Informatie t.b.v. zienswijze naam klager" en voor zover daarin is besloten tot het onleesbaar maken van de namen van de secretaris van klachtencommissie en de klachtencoördinator, in stand is gelaten;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV. vernietigt het besluit van 24 maart 2015, voor zover daarin niet is beslist op het verzoek met betrekking tot de documenten die herkenbaar zijn aan de tekst: "Informatie t.b.v. zienswijze naam klager" en voor zover daarin is besloten tot het onleesbaar maken van de namen van de secretaris van klachtencommissie en de klachtencoördinator;
V. draagt de korpschef van politie op om binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit aan de Afdeling en aan [appellant] te zenden;
VI. gelast dat de korpschef van politie aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 251,00 (zegge: tweehonderdeenenvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.P. van Kooten-Vroegindeweij, griffier.
w.g. Slump w.g. Van Kooten-Vroegindeweij
voorzitter griffier Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2017
559.