201609215/1/V2.
Datum uitspraak: 28 februari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 1 december 2016 in zaak nr. NL16.3170 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 3 november 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen, de vreemdeling opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 1 december 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Jonker, advocaat te Lemmer, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De in hoger beroep opgeworpen vragen over de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst, de informatiebronnen die de staatssecretaris moet betrekken bij zijn beoordeling of een land een veilig land van herkomst is en de mogelijkheid om een land als veilig land van herkomst aan te wijzen met een uitzondering voor één of meer groepen, zoals LHBT's uit Marokko, heeft de Afdeling bij uitspraken van 1 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:209 en ECLI:NL:RVS:2017:210, beantwoord. De Afdeling heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris Marokko terecht heeft aangewezen als veilig land van herkomst. De in deze zaak ingebrachte informatie leidt niet tot een ander oordeel 2. Hieruit volgt dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, wordt als volgt overwogen.
3. De vreemdeling heeft aangevoerd dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat Marokko in zijn geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Volgens de vreemdeling kan van hem niet worden verwacht dat hij zich voor bescherming tot de autoriteiten wendt, omdat hij vreest door hen als infiltrant binnen de moslimbroederschap te worden ingezet.
3.1. Zoals blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2474, is het aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat in zijn geval Marokko toch niet veilig is. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling hierin niet is geslaagd. De eerst in de zienswijze naar voren gebrachte stelling van de vreemdeling dat hij vreest als infiltrant te worden ingezet, is, zonder nadere toelichting, onvoldoende voor de conclusie dat het voor hem niet mogelijk is bij de Marokkaanse autoriteiten of andere geëigende instanties bescherming te vragen. 4. De in beroep opgeworpen vragen over het onthouden van een vertrektermijn en het uitvaardigen van een inreisverbod heeft de Afdeling bij uitspraak van 6 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3281, beantwoord. De vreemdeling heeft geen individuele omstandigheden naar voren gebracht die het onthouden van een vertrektermijn en het inreisverbod in zijn geval disproportioneel maken. 5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 1 december 2016 in zaak nr. NL16.3170;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Verheij w.g. Prins
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2017
363.