ECLI:NL:RVS:2017:453

Raad van State

Datum uitspraak
20 februari 2017
Publicatiedatum
21 februari 2017
Zaaknummer
201701298/1/V2 en 201701298/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielprocedure van vreemdelingen met beroep op bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 20 februari 2017 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielprocedure. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. M. Luijendijk, hadden eerder aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 22 augustus 2016 waren afgewezen. De rechtbank Den Haag had op 13 januari 2017 de beroepen van de vreemdelingen tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Hierop hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld en een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend, omdat zij zich recentelijk hadden bekeerd tot het christendom en vreesden voor een reëel risico op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling bij terugkeer naar Afghanistan.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het verzoek om voorlopige voorziening in behandeling kan worden genomen, ondanks dat het hoger beroep kennelijk ongegrond is. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende tijd was om het risico van de uitzetting te beoordelen, en heeft daarom besloten dat de voorgenomen uitzetting op 20 februari 2017 om 12:45 uur achterwege blijft. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die zijn opgekomen in verband met de behandeling van het verzoek. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en biedt de vreemdelingen de kans om hun zaak verder te laten beoordelen in de asielprocedure.

Uitspraak

201701298/1/V2 en 201701298/2/V2.
Datum uitspraak: 20 februari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2], mede voor hun minderjarige kinderen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 13 januari 2017 in zaken nrs. 16/19003 en 16/19004 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 22 augustus 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 13 januari 2017 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. M. Luijendijk, advocaat te Veenendaal, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Daarnaast hebben de vreemdelingen tegen de voorgenomen feitelijke uitzetting krachtens artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 bezwaar gemaakt. Voorts hebben zij dezelfde dag de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft het verzoek dezelfde dag bij faxbericht aan de voorzieningenrechter van de Afdeling doorgezonden.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is bij de voorzieningenrechter van de rechtbank ingediend hangende het hoger beroep in de procedure over het besluit van 22 augustus 2016. Onder deze omstandigheden is de voorzitter van de Afdeling, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ2788, bij uitsluiting bevoegd dit verzoek in behandeling te nemen en staat tegen de feitelijke uitzetting geen bezwaar open. Het door de vreemdelingen krachtens artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 gemaakte bezwaar zal worden aangemerkt als aanvulling op het verzoek om voorlopige voorziening.
3. De vreemdelingen hebben de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat hun voorgenomen uitzetting op 20 februari 2017 om 12:45 uur achterwege blijft. Zij hebben aan hun verzoek onder meer ten grondslag gelegd dat zij zich hebben bekeerd tot het christendom en gelet hierop bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico lopen op een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). De aanvragen van 16 februari 2017, waaraan zij hun bekering ten grondslag hebben gelegd, zijn bij besluit van 19 februari 2017 afgewezen. Hiertegen hebben zij beroep ingesteld bij de rechtbank. Nu de voorzieningenrechter onvoldoende tijd heeft om te beoordelen of voormeld risico zich bij terugkeer zal voldoen, ziet hij aanleiding om de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat de rechtbank in de tweede asielprocedure van de vreemdelingen zal toetsen of het standpunt van de staatssecretaris dat de bekering ongeloofwaardig is, stand kan houden en, met inachtneming van dat oordeel, of de vreemdelingen bij terugkeer een reëel risico lopen op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling.
4. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3. is overwogen, wordt het verzoek toegewezen.
6. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de voorgenomen uitzetting op 20 februari 2017 achterwege blijft;
III. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 495,00 (zegge: vierhonderdvijfennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.
w.g. Van Eck w.g. Yildiz
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2017
594.