ECLI:NL:RVS:2017:439

Raad van State

Datum uitspraak
16 februari 2017
Publicatiedatum
16 februari 2017
Zaaknummer
201608617/2/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan en omgevingsvergunningen voor supermarkt en appartementen in Leusden

Op 16 februari 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door een inwoner van Leusden, die zich verzette tegen het bestemmingsplan "Biezenkamp, herziening 2016" en de verleende omgevingsvergunningen voor de bouw van een supermarkt met appartementen en het kappen van bomen. De raad van de gemeente Leusden had op 22 september 2016 deze besluiten genomen, die gecoördineerd waren voorbereid en bekendgemaakt. De verzoeker stelde dat de bouwhoogte van het L-blok van 17 meter niet paste in de omgeving en dat dit zijn woon- en leefklimaat ernstig zou aantasten. Tijdens de zitting op 30 januari 2017 werd het verzoek behandeld, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door zijn advocaten. De voorzieningenrechter overwoog dat het oordeel voorlopig was en niet bindend in de bodemprocedure. Hij concludeerde dat de maximale bouwhoogte van het L-blok in de directe omgeving niet onaanvaardbaar was en dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wees het verzoek af, waarbij hij opmerkte dat de verzoeker de mogelijkheid had om opnieuw een verzoek in te dienen indien er een aanvraag voor een omgevingsvergunning zou worden ingediend die niet voldeed aan de eerder gemaakte afspraken.

Uitspraak

201608617/2/R6.
Datum uitspraak: 16 februari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], beiden wonend te Leusden (hierna samen en in enkelvoud: [verzoeker]),
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Leusden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 september 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Biezenkamp, herziening 2016" vastgesteld.
Bij besluiten van dezelfde datum zijn omgevingsvergunningen verleend voor het oprichten van een supermarkt met daarboven appartementen en voor het kappen van een zestal bomen. De besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening.
Tegen deze besluiten heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het gemeentebestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Winkeliersvereniging De Biezenkamp heeft als belanghebbende partij een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 januari 2017, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. W. van Galen, advocaat te Utrecht en mr. W.M.K. van den Berg, en de raad, vertegenwoordigd door mr. L.J. Wildeboer, advocaat te Utrecht, en drs. M.U. ter Bals, zijn verschenen. Voorts zijn [gemachtigden] namens de Winkeliersvereniging De Biezenkamp gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. De bestreden besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro). De besluiten hebben tegelijkertijd ter inzage gelegen. De beroepen tegen de desbetreffende besluiten dienen ieder binnen het eigen beoordelingskader te worden beoordeeld.
2.1. Voor zover [verzoeker] heeft aangevoerd dat de omgevingsvergunningen ten onrechte zijn verleend door de raad en niet door het college van burgemeester en wethouders, overweegt de voorzieningenrechter dat hij, gelet op het bepaalde in artikel 6.22 van de Algemene wet bestuursrecht, vooralsnog geen reden ziet voor het ter zake treffen van een voorlopige voorziening.
3. Het bestemmingsplan voorziet in de herontwikkeling van de locatie De Biezenkamp, Tolplaats 21, te Leusden. Met het plan wordt onder meer de bouw mogelijk gemaakt van een supermarkt met daarboven 18 appartementen, het zogenoemde L-blok, en de renovatie van het bestaande naastgelegen appartementenblok, het zogenoemde U-blok. Hiertoe zijn bij de bestreden besluiten tevens omgevingsvergunningen verleend voor bouwen en voor het vellen van 6 platanen tegenover De Biezenkamp 29-37.
4. [verzoeker] woont aan [locatie], in het U-blok. Hij kan zich niet verenigen met het plan en de verleende omgevingsvergunningen.
[verzoeker] heeft zijn verzoek ter zitting beperkt tot zijn betoog dat het L-blok door de bouwhoogte van 17 m niet past in de omgeving en door de combinatie van die hoogte met de ligging op 6 m afstand van zijn woning zal leiden tot ernstige aantasting van zijn woon - en leefklimaat, dat aan het plan ten onrechte geen nader onderzoek naar de flora en fauna ter plaatse ten grondslag is gelegd en dat het plan ten onrechte horeca mogelijk maakt in het U-blok.
Met het verzoek beoogt [verzoeker] onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plan en de verleende omgevingsvergunningen te voorkomen.
5. Aan de gronden waarop de in geding zijnde bebouwing is voorzien is in het plan de bestemming " Gemengd" toegekend.
Artikel 3, lid 3.1, van de planregels luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. detailhandel, met dien verstande dat :
1. een supermarkt niet is toegestaan buiten de aanduiding 'supermarkt';
2. ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt' uitsluitend een supermarkt is toegestaan met een maximum winkelvloeroppervlak van 1.050 m²;
3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - ondergeschikt kantoor' op de eerste verdieping uitsluitend een ondergeschikt kantoor bij de supermarkt is toegestaan;
b. dienstverlening;
c. horeca, met dien verstande dat horeca uitsluitend is toegestaan binnen de categorieën I en II van de als bijlage 1 opgenomen Staat van horeca-activiteiten, met dien verstande dat de functies genoemd onder a en c, met uitzondering van een ondergeschikt kantoor bij een supermarkt, uitsluitend zijn toegestaan op de begane grond en dat de gronden alsmede bestemd zijn voor:
d. wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat:
1. wonen op de begane grond uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - begane grond';
2. het aantal woningen niet meer mag bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
3. de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte van een aan huis verbonden beroep niet meer bedraagt dan 30% van de totale bruto vloeroppervlakte van de betreffende woning en de bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 50 m²;
e. voorzieningen ten behoeve van een supermarkt;
f. dakterrassen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt' en uitsluitend op de eerste verdieping; met bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, laad- en losplaats, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.
Artikel 2, lid 2.2, betreffende ondergeschikte bouwonderdelen luidt als volgt:
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, galerijen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 2,5 m bedraagt voor balkons en 1,5 m voor overige ondergeschikte bouwdelen.
6. Op de verbeelding zijn ter plaatse van de gronden waar het L-gebouw is geprojecteerd de aanduidingen "maximum aantal wooneenheden: 18" en "maximum bouwhoogte (m): 17" opgenomen.
De voorzieningenrechter ziet vooralsnog geen grond voor het oordeel dat de voorziene maximale bouwhoogte van het L-blok niet aansluit bij de omgeving. Daartoe acht hij van belang dat in de directe omgeving van het L-blok meerdere qua hoogte vergelijkbare of hogere gebouwen aanwezig zijn.
[verzoeker] heeft aangevoerd dat, als er al van moet worden uitgegaan dat een bouwhoogte van 17 m past in de omgeving, dat niet betekent dat daaraan vanuit stedenbouwkundig oogpunt een groter belang zou moeten worden toegekend dan aan zijn belang dat dit niet recht tegenover zijn woning wordt gerealiseerd. [verzoeker] heeft zich in dit verband beroepen op de tussenuitspraak van de Afdeling van 27 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2077.
In die zaak was de vraag aan de orde of de keuze van de gemeenteraad voor het planologisch mogelijk maken van een hoogteaccent binnen omliggende bebouwing van een toereikende motivering was voorzien.
In het hier voorliggende geval is, gelet op de hoogte van het L-blok ten opzichte van de omgeving, van een dergelijk hoogteaccent geen sprake, zodat het beroep van [verzoeker] op deze uitspraak reeds daarom faalt.
6.1. De voorzieningenrechter overweegt voorts als volgt.
Ter zitting is komen vast te staan dat het gedeelte van het L-blok met de bouwhoogte van 17 m zich recht tegenover de woning van [verzoeker] bevindt, dat de kortste afstand tussen diens woning en het L-blok volgens het plan ongeveer 7 m bedraagt en dat tegenover de woning van [verzoeker] tevens balkons zijn toegestaan.
Nu de balkons, gelet op het hiervoor weergegeven artikel 2, lid 2.2, van de planregels, 2,5 m uit de gevel mogen steken, resteert in het geval aan die bepaling toepassing wordt gegeven, nog slechts 4,5 m tussen de balkons en de gevel van de woning van [verzoeker].
Niet uitgesloten is dat de hoogte van het L-blok in combinatie met deze korte afstand zal leiden tot een niet onaanzienlijke vermindering van het uitzicht en de privacy van [verzoeker]. De voorzieningenrechter betwijfelt dan ook of de in het plan mogelijk gemaakte situering van het L-blok ten opzichte van de woning van [verzoeker], gelet op diens belang bij een goed woon- en leefklimaat, zich wel verdraagt met het uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening.
6.2. In de verleende omgevingsvergunning voor bouwen is het L-blok voorzien op meer dan 9 m afstand van de woning van [verzoeker]. Dit betekent dat de balkons op ongeveer 6,5 m van de gevel van de woning van [verzoeker] zullen komen te liggen. De voorzieningenrechter gaat er voorshands van uit dat deze afstand in een stedelijke omgeving aanvaardbaar is. Voor het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot de omgevingsvergunning bestaat dan ook geen aanleiding. Onder deze omstandigheden wordt evenmin aanleiding gezien voor het treffen van een voorziening met betrekking tot het plan.
Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat hij ervan uitgaat, dat indien een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt ingediend waarbij het L-blok conform het plan op kortere afstand dan 9 m wordt voorzien voordat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak, het gemeentebestuur [verzoeker] hiervan op de hoogte zal stellen, zodat hij zo nodig een nieuw verzoek om een voorlopige voorziening kan indienen.
7. Ter zitting heeft [verzoeker] zijn betoog over het ontbreken van voldoende onderzoek naar de beschermde flora en fauna in de omgeving toegespitst op zijn vrees dat de bouw en het gebruik van het L-blok zal leiden tot verstoring van beschermde diersoorten, waaronder vleermuizen, ter plaatse van het U-blok.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het U-blok thans geheel of vrijwel geheel is gerenoveerd. Gelet daarop ziet de voorzieningenrechter voorshands geen grond voor het oordeel dat de invloed van de bouw en het gebruik van het L-blok op beschermde soorten bij het U-blok zodanig zal zijn, dat de raad op voorhand had moeten inzien dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van de woningbouw in het plangebied in de weg staat.
8. Zoals uit de hiervoor weergegeven artikel 3, lid 3.1, onder c, blijkt is onder meer in het U-blok horeca van de categorie II als bedoeld in de Staat van horeca-activiteiten toegestaan. Volgens de Staat van horeca-activiteiten zijn dit horecabedrijven, waar meestal in hoofdzaak alcoholische dranken worden verstrekt en/of waarvan de exploitatie doorgaans overlast voor het leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt en waarvan voorbeelden zijn: cafés; bars; snackbars en cafetaria's.
8.1. De raad heeft blijkens de plantoelichting bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de horeca-activiteiten aansluiting gezocht bij de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ (VNG 2009) (hierna: de VNG-brochure). In de VNG-brochure wordt voor horeca een richtafstand aanbevolen tot woningen en andere gevoelige functies in een rustige woonwijk van 10 m. Indien een gebied is aan te merken als een omgevingstype gemengd gebied als bedoeld in de VNG-brochure kan deze richtafstand met één afstandsstap worden verlaagd. In dat geval wordt een afstand van 0 m - geen richtafstand - aangehouden.
8.2. Het begrip gemengd gebied wordt in de VNG-brochure omschreven als een gebied met matige tot sterke functiemenging waarin naast woningen andere functies voorkomen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. In de omgeving van het plangebied is op korte afstand naast de functie wonen een aantal verschillende functies aanwezig, waaronder detailhandel en andere horeca. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad de omgeving van het plangebied daarom terecht als gemengd gebied in de zin van de VNG-brochure getypeerd.
8.3. De voorzieningenrechter ziet op grond van het voorgaande geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [verzoeker]als gevolg van de voorziene horeca. Daarbij neemt hij mede in aanmerking dat [verzoeker] geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die aan hantering van de aanbevolen richtafstanden in dit concrete geval in de weg zouden kunnen staan en dat de raad ter zitting heeft verklaard dat in het kader van de horecavergunning voorschriften zullen worden opgenomen om hinder zoveel mogelijk te voorkomen.
9. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Zijlstra
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2017
240.