ECLI:NL:RVS:2017:431

Raad van State

Datum uitspraak
15 februari 2017
Publicatiedatum
15 februari 2017
Zaaknummer
201603441/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen terugvordering kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 21 maart 2016 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had op 15 mei 2015 de kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2013 definitief vastgesteld op € 4.180,00 en had € 2.989,00 aan te veel betaalde voorschotten teruggevorderd. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellant] verstrekte voorschotten correct had vastgesteld en dat de koppeling tussen het aantal gewerkte uren en de kinderopvangtoeslag duidelijk was gecommuniceerd. [appellant] stelde dat hij niet op de hoogte was van deze wijziging in de wet- en regelgeving en dat hij geen kopie van de verzonden brief had ontvangen. De rechtbank oordeelde echter dat het aan de aanvrager van de toeslag is om op de hoogte te zijn van de voorwaarden en dat de Belastingdienst/Toeslagen niet verantwoordelijk is voor de kennisgeving van deze voorwaarden. Tijdens de zitting op 12 januari 2017 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd vertegenwoordigd door zijn zus en de Belastingdienst/Toeslagen door drs. J.G.C. van de Werken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde op 15 februari 2017 de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201603441/1/A2.
Datum uitspraak: 15 februari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 21 maart 2016 in zaak nr. 15/4035 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 15 mei 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellant] toegekende kinderopvangtoeslag over 2013 definitief vastgesteld op een bedrag van € 4.180,00 en een bedrag van € 2.989,00 aan te veel betaalde voorschotten van [appellant] teruggevorderd.
Bij besluit van 23 juni 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 maart 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 januari 2017, waar [appellant], vertegenwoordigd door [naam zus], zijn zus, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. In 2013 is de dochter van [appellant], [naam dochter], door tussenkomst van [gastouderbureau] buiten schooltijd opgevangen door een gastouder. De Belastingdienst/Toeslagen is [appellant] op diens verzoek tegemoet gekomen in de kosten van kinderopvang en heeft in 2013 voorschotten verstrekt van in totaal € 7.069,00.
Besluitvorming
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 23 juni 2015 het volgende ten grondslag gelegd. Volgens artikel 8a van het Besluit kinderopvangtoeslag (hierna: het Besluit) bestaat er een koppeling tussen het aantal gewerkte uren van de ouder(s) en het aantal uren kinderopvang waarvoor een tegemoetkoming wordt verstrekt. Volgens dit artikel bestaat recht op een tegemoetkoming voor 70% aan uren buitenschoolse opvang van de gewerkte uren van de minst werkende ouder. In dit geval heeft de minst werkende ouder in 2013 1980 uren gewerkt. 70% van 1980 is 1386, zodat aanspraak op een tegemoetkoming voor 1386 kinderopvanguren bestaat. Dit is het aantal uren waarvoor toeslag is toegekend, aldus de dienst.
Beroep
3. De rechtbank heeft overwogen dat artikel 8a van het Besluit in werking is getreden op 1 januari 2012 en dat de Belastingdienst/Toeslagen alle personen die kinderopvangtoeslag ontvingen op de hoogte heeft gesteld van de koppeling van de aanspraak op toeslag en het aantal gewerkte uren. Dat [appellant] zich op het standpunt stelt die brief niet te hebben ontvangen is onvoldoende om aan te nemen dat hij de brief niet heeft ontvangen of ervan uit te gaan dat de wijziging van de relevante wet- en regelgeving hem niet bekend had kunnen of moeten zijn. Dat de aanspraak op kinderopvangtoeslag en het aantal gewerkte uren aan elkaar zouden worden gekoppeld, was verder kenbaar via de website van de Belastingdienst/Toeslagen. Ten tijde van de wijziging van de relevante wet- en regelgeving werd hieraan bovendien aandacht besteed door lokale media, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen hem per brief op de hoogte heeft gesteld van de wijziging van de relevante wet- en regelgeving die met zich heeft gebracht dat de aanspraak op toeslag is gekoppeld aan het aantal gewerkte uren. [appellant] wijst er in dit verband op dat de Belastingdienst/Toeslagen geen kopie van de aan hem gerichte brief heeft overgelegd, terwijl de dienst een kopie van alle verzonden brieven bewaart. Er moet dan ook van uit worden gegaan dat de brief niet is verzonden. [appellant] wijst er verder op dat hij meermaals telefonisch contact heeft gehad met de Belastingdienst/Toeslagen en dat hem geen enkele keer is verteld dat hij teveel toeslag ontving. [appellant] begrijpt niet dat de Belastingdienst/Toeslagen hem voorschotten heeft verstrekt, terwijl de dienst steeds op de hoogte is geweest van het aantal door hem en zijn partner gewerkte uren.
4.1. [appellant] gaat er met zijn betoog aan voorbij dat het aan de aanvrager van kinderopvangtoeslag is om te voldoen aan alle aan de toeslag verbonden voorwaarden. Het komt dan ook voor zijn rekening dat hij, zoals hij stelt, niet op de hoogte was van het in artikel 8a van het Besluit bepaalde. Hetgeen hij in dit verband heeft aangevoerd kan dan ook niet leiden tot het door hem daarmee beoogde doel. [appellant] kan ook niet worden gevolgd in zijn betoog dat de Belastingdienst/Toeslagen hem niet een te hoog bedrag aan voorschotten mocht verstrekken. Uit artikel 14, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen volgt dat de dienst voorschotten verleent op basis van de gedane aanvraag. Een voorschot heeft een voorlopig karakter. Het voorschotsysteem brengt met zich dat de dienst eerst na de voorschotverlening controleert of een aanspraak op toeslag bestaat die overeenkomt met de door de aanvrager ingediende aanvraag. Dit betekent ook dat aan een voorschotverlening niet het vertrouwen kan worden ontleend dat een aan die verlening gelijke aanspraak op toeslag bestaat (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2417).
Het betoog faalt.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Dijkshoorn
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2017
735.