ECLI:NL:RVS:2017:376

Raad van State

Datum uitspraak
15 februari 2017
Publicatiedatum
15 februari 2017
Zaaknummer
201601777/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake rijgeschiktheid van een appellante met multiple sclerose

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellante die een verklaring van geschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig heeft aangevraagd bij het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De appellante, die lijdt aan multiple sclerose in een secundair progressieve vorm, heeft op 6 mei 2015 een verklaring van geschiktheid voor drie jaar ontvangen. Het CBR heeft echter bij een later besluit, na een rijtest, besloten dat de appellante slechts voor een termijn van drie jaar rijgeschikt kan worden geacht, ondanks het advies van haar neuroloog om haar voor vijf jaar goed te keuren. De rechtbank heeft het beroep van de appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep is gegaan.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 4 januari 2017 behandeld. De appellante betoogt dat het CBR ten onrechte heeft vastgesteld dat zij een met de rijgeschiktheid interfererende functiestoornis heeft, en dat de rechtbank een onjuiste interpretatie heeft gegeven aan de relevante regelgeving. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de beperkingen van de appellante als gevolg van haar aandoening een interfererende functiestoornis vormen, en dat een rijtest noodzakelijk was om haar geschiktheid te beoordelen.

De Afdeling heeft bevestigd dat het CBR terecht een rijtest heeft opgelegd en dat de appellante, gezien haar medische situatie, slechts voor een termijn van drie jaar rijgeschikt kan worden verklaard. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De relevante wettelijke bepalingen zijn als bijlage bij de uitspraak gevoegd.

Uitspraak

201601777/1/A1.
Datum uitspraak: 15 februari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 11 februari 2016 in zaak nr. 15/3709 in het geding tussen:
[appellante]
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (lees: de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen; hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 6 mei 2015 heeft het CBR [appellante] een verklaring van geschiktheid afgegeven voor drie jaar.
Bij besluit van 26 augustus 2015 heeft het CBR het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 februari 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 januari 2017, waar [appellante], bijgestaan door mr. M.R.M. Schaap, advocaat te Groningen, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. Y.M. Wolvekamp, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] heeft multiple sclerose in een secundair progressieve vorm. [appellante] heeft op 9 februari 2015 een eigen verklaring ingediend bij het CBR voor het verkrijgen van een verklaring van geschiktheid. Alvorens het CBR kan beoordelen of aan haar een dergelijke verklaring kan worden verstrekt, is een nader onderzoek door een keurend neuroloog nodig. Op 16 maart 2015 is [appellante] gezien door neuroloog C. Bouwsma. Deze arts heeft geconcludeerd dat er amper progressie is in het ziektebeeld van [appellante] en dat zij al jaren in een auto rijdt met handbediening met automatische transmissie. Deze arts heeft daarom aan de medisch adviseur van het CBR geadviseerd [appellante] als geschikt aan te merken met een termijnbeperking van vijf jaar. Een rijtest acht de neuroloog niet nodig.
Op 24 april 2015 heeft [appellante] op verzoek van het CBR alsnog een rijtest afgelegd.
Het CBR is van het advies van de neuroloog bij besluit van 6 mei 2015 afgeweken vanwege multiple sclerose met functiebeperkingen. Dit besluit is gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 26 augustus 2015. Het heeft daaraan ten grondslag gelegd dat het feit dat [appellante] functiebeperkingen heeft aan haar benen en er meerdere coderingen zijn vastgesteld en verbonden aan haar rijbevoegdheid, volgens het CBR betekent dat bij [appellante] sprake is van met de rijgeschiktheid interfererende functiestoornissen. Voorts volgt uit de in het rapport van de neuroloog opgenomen anamnese van [appellante] dat de benen van [appellante] misschien iets spastischer zijn geworden. Gelet op het vorenstaande bestaat er een vermoeden van een met de rijgeschiktheid interfererende functiestoornis, zodat een rijtest met een deskundige op het gebied van praktische rijgeschiktheid van het CBR is vereist. Nu [appellante] de rijtest met voldoende resultaat heeft afgelegd, kan zij volgens het CBR, zij het slechts voor een termijn van maximaal drie jaar, tot en met 31 mei 2018, rijgeschikt worden geacht. Een termijn van vijf jaar, zoals voorgesteld door de neuroloog, is in strijd met de regelgeving. Adviezen van specialisten in strijd met de regelgeving kunnen volgens het CBR niet worden gevolgd.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het CBR gelet op de beschikbare medische informatie over [appellante] heeft kunnen vaststellen dat [appellante] een interfererende functiestoornis als bedoeld in paragraaf 7.4.1 van de bijlage van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de Regeling) heeft en dat daarom een rijtest noodzakelijk is. Zij stelt dat zij geschikt moet worden geacht voor een periode van vijf jaar.
Volgens [appellante] betekent het rijden in een aangepaste auto in de eerste plaats niet automatisch dat zij een met de rijgeschiktheid interfererende functiestoornis heeft. Juist door te rijden in een aangepaste auto heeft zij geen met de rijgeschiktheid interfererende functiestoornis. Voorts is volgens haar in de rijtest de met de rijgeschiktheid interfererende functiestoornis niet getest. De beweging in haar benen is volgens [appellante] immers niet relevant indien een motorrijtuig met de handen wordt bediend. De rechtbank hanteert daarbij volgens haar een onjuiste en te beperkte uitleg van het begrip motorrijtuig. Een aangepaste auto is volgens [appellante] een motorrijtuig die door een gespecialiseerd bedrijf aan de handicap wordt aangepast en na een test door de RDW tot het wegverkeer is toegelaten.
De rechtbank heeft volgens haar in de tweede plaats ten onrechte een verkeerde interpretatie aan het in paragraaf 7.4.1 opgenomen begrip ‘vermoeden’ gegeven. Iets wat in het verleden reeds is vastgesteld en als vaststaand is aangenomen, kan volgens [appellante] niet opnieuw een vermoeden opleveren. Zij voert daartoe aan dat de diagnose multiple sclerose al lang vast staat, er 25 jaar geen belemmering is geweest voor deelname aan het wegverkeer, zij al langer een aangepast motorrijtuig dat door de RDW is getest bestuurt en zij met betrekking tot de geschiktheid van de rijvaardigheid twee keer eerder is onderzocht door de neuroloog Bouwsma en dat hij na beide keuringen adviseerde haar voor vijf jaar goed te keuren. Onder deze omstandigheden kon een vermoeden niet worden vastgesteld, aldus [appellante]. Dat eerder niet de beperkende code 20.07 is opgelegd, rechtvaardigt volgens [appellante] thans niet het bekorten van de duur van het rijbewijs tot drie jaar, nu de bedrijfsrem in haar auto nog steeds dezelfde is en derhalve niets is veranderd.
2.1. De relevante wettelijke bepalingen zijn als bijlage bij deze uitspraak gevoegd.
2.2. Vast staat dat [appellante] een neurologische aandoening heeft als bedoeld in paragraaf 7.4.1 van de bijlage bij de Regeling.
Blijkens het rapport van de neuroloog heeft zij spasmen in haar benen, die misschien iets spastischer zijn geworden, loopt zij met een stok en legt zij lange afstanden af met een rollator of rolstoel en zijn de gewrichtsbewegingszin en vibratiezin in de voeten afwezig. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het CBR gelet op de beschikbare medische informatie terecht heeft geconcludeerd dat de beperkingen die [appellante] als gevolg van multiple sclerose heeft een met de rijgeschiktheid interfererende functiestoornis vormen als bedoeld in paragraaf 7.4.1.
Dat [appellante] wel geschikt is tot het besturen van een aan haar beperkingen aangepast motorrijtuig, zodat zij haar benen niet behoeft te gebruiken, laat onverlet dat het functieverlies in het gebruik van haar benen op zichzelf met de rijgeschiktheid interfereert. Anders dan [appellante] stelt, kan uit paragraaf 7.4.1 van de bijlage bij de Regeling voorts niet worden afgeleid dat deze paragraaf zo moet worden uitgelegd dat bij de beoordeling of sprake is van een met de rijgeschiktheid interfererende functiestoornis, dient te worden betrokken in hoeverre de beperkingen kunnen worden gecorrigeerd door het aanbrengen van aanpassingen in het motorrijtuig. Deze bepaling biedt het CBR geen ruimte om in geval van aanwezigheid van een met de rijgeschiktheid interfererende functiestoornis te beoordelen of de aanvrager al dan niet met aanpassingen in zijn motorrijtuig geschikt kan worden geacht voor een rijbewijs van groep 1 voor een termijn van maximaal vijf jaar. (Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 8 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3662, rechtsoverweging 2.2, en 23 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1050, rechtsoverweging 5.1.) Dat een aangepast motorrijtuig volgens [appellante] ook een motorrijtuig is als bedoeld in de Regeling, wat daar ook van zij, leidt gezien het vorenstaande niet tot een ander oordeel.
Weliswaar is zoals [appellante] terecht stelt in paragraaf 7.4.1 slechts opgenomen dat een rijtest is vereist bij een vermoeden van een met de rijgeschiktheid interfererende functiestoornis, maar dat betekent anders dan [appellante] betoogt niet dat in haar geval geen rijtest behoeft te worden gedaan. Nu reeds bij een vermoeden van een met de rijgeschiktheid interfererende functiestoornis een rijtest is vereist, is gelet op de strekking van de Regeling en de daarbij behorende bijlage een dergelijke rijtest naar het oordeel van de Afdeling ook vereist als de aanwezigheid van een met de rijgeschiktheid interfererende functiestoornis een vaststaand feit is, zoals het geval is bij [appellante]. Daarbij is van belang, zoals de rechtbank ook heeft overwogen, dat de rijtest tot doel had om te beoordelen of [appellante], bij wie sprake is van een progressieve neurologische aandoening, thans nog rijgeschikt kan worden geacht. Tevens worden bij de rijtest de in het verleden gehanteerde coderingen opnieuw beoordeeld en bezien of aanvullende beperkingen nodig zijn. Van dat laatste is gebleken, omdat eerst bij het besluit van 6 mei 2015 de beperkende code 20.07 (max. bedieningskracht bedrijfsrem 200 Newton) is opgelegd. Dat de functie van haar benen tijdens de rijtest niet is getest, is een gevolg van het feit dat zij sinds 1991 uitsluitend gebruik maakt van handbediening van het voertuig.
Nu vast staat dat [appellante] een met de rijgeschiktheid interfererende functiestoornis heeft en voorts meerdere coderingen aan haar rijbevoegdheid zijn verbonden, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het CBR terecht aan [appellante] deelname aan een rijtest heeft opgelegd. Omdat [appellante] die rijtest tot een positief resultaat heeft gebracht, heeft de rechtbank voorts terecht overwogen dat het CBR terecht een verklaring van geschiktheid heeft afgegeven voor maximaal drie jaar. Die termijn is wettelijk bepaald in paragraaf 7.4.1 van de Regeling. De Regeling laat geen ruimte om per geval rekening te houden met individuele belangen, zodat het CBR, ondanks de positieve medische adviezen, geen mogelijkheid had [appellante] geschikt te verklaren voor een termijn van vijf jaar.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Van Buuren w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2017
374.
BIJLAGE
Reglement Rijbewijzen
Artikel 101
1. Het CBR is bevoegd te vorderen dat de aanvrager zich op eigen kosten laat keuren door een of meer door het CBR aangewezen artsen of andere deskundigen dan wel dat de aanvrager zich onderwerpt aan een technisch onderzoek, verricht door een door het CBR aangewezen deskundige, of aan een rijproef, afgenomen door een door het CBR aangewezen deskundige, indien:
a. de door de aanvrager overgelegde eigen verklaring dan wel, indien een geneeskundig verslag wordt vereist, het geneeskundig verslag daartoe aanleiding geeft;
b. het CBR beschikt over gegevens met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid van de aanvrager, die het vermoeden rechtvaardigen dat de aanvrager niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft;
c. tijdens het praktijk-examen het vermoeden is gerezen dat de aanvrager niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarvoor het praktijk-examen wordt afgelegd.
Artikel 102
2. Indien naar het oordeel van de aangewezen arts of artsen redelijke grond bestaat voor de verwachting dat de aanvrager slechts aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voldoet voor een daarbij te bepalen termijn die korter is dan de in artikel 25a, eerste of tweede lid, voorziene geldigheidsduur, wordt zulks door hem of door hen schriftelijk medegedeeld aan het CBR onder vermelding van de termijn waarvoor de aanvrager naar zijn of naar hun oordeel aan die eisen voldoet.
Artikel 103
1. Indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, registreert het in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid. (…)
8. Indien naar het oordeel van het CBR redelijke grond bestaat voor de verwachting dat de aanvrager slechts aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voldoet voor een daarbij te bepalen termijn die korter is dan de in artikel 25a, eerste of tweede lid, voorziene geldigheidsduur, registreert het CBR die termijn in het rijbewijzenregister binnen de in het eerste lid aangegeven termijn.
Regeling eisen geschiktheid 2000
Artikel 1
1. In deze regeling wordt verstaan onder:
a. groep 1: rijbewijzen van de categorieën A1, A2, A, B, B+ E en T
(…).
Artikel 2
De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
Bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000
Hoofdstuk 7 Neurologische aandoeningen
7.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de eisen aan de geschiktheid voor het onderwerp neurologie geformuleerd. Personen die lijden aan een ernstige neurologische aandoening zijn alleen geschikt voor rijbewijzen van zowel groep 1 als groep 2 op grond van een positief specialistisch rapport eventueel aangevuld met een rijtest met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid van het CBR.
Het betreft zowel stoornissen ten gevolge van aandoeningen, als ook operaties van het centrale of perifere zenuwstelsel die door sensibele of motorische defecten en evenwicht- en coördinatiestoornissen tot uiting komen. Het specialistisch rapport moet ingaan op het effect daarvan op de geschiktheid en de kans op progressie. Bij twijfel over de geschiktheid in de toekomst kunnen zij geschikt worden geacht voor een beperkte termijn, eventueel aangevuld met een rijtest met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid van het CBR.
7.4 Progressieve neurologische en neuromusculaire ziektebeelden
Het betreft hier progressieve aandoeningen van het centraal zenuwstelsel (…).Voor de beoordeling van de geschiktheid is een specialistisch rapport vereist, opgesteld door een neuroloog of een revalidatiearts. Bij cognitieve stoornissen geldt tevens paragraaf 8.6. (…)
7.4.1 Multiple sclerose
a. groep 1: Tijdens een exacerbatie (Schub) zijn personen met multiple sclerose ongeschikt voor rijbewijzen van groep 1.
Personen die tussen de exacerbaties geen met de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen interfererende lichamelijke of geestelijke functiestoornis hebben, kunnen geschikt worden geacht voor rijbewijzen van groep 1 voor een termijn van maximaal vijf jaar.
Bij een vermoeden van een dergelijke functiestoornis is voor de beoordeling van de geschiktheid een rijtest vereist met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid van het CBR. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol. Bij een positieve rijtest bestaat er geschiktheid voor een termijn van maximaal drie jaar.