ECLI:NL:RVS:2017:3610

Raad van State

Datum uitspraak
28 december 2017
Publicatiedatum
29 december 2017
Zaaknummer
201708407/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen besluit college van burgemeester en wethouders Amsterdam over opvang in Bed-, Bad- en Broodvoorziening

Op 28 december 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De vreemdeling was eerder door het college verwezen naar de 17-uursopvang in de Bed-, Bad- en Broodvoorziening (BBB-voorziening) en had hiertegen bezwaar gemaakt. Het college had op 12 mei 2017 het bezwaar ongegrond verklaard, waarna de rechtbank Den Haag op 11 oktober 2017 het beroep van de vreemdeling tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaarde.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.G. Fischer, heeft hoger beroep ingesteld. De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het college de vreemdeling niet de juiste opvang heeft geboden en dat de rechtbank ten onrechte geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat het college het besluit onzorgvuldig heeft voorbereid. De grieven van de vreemdeling zijn gegrond bevonden, wat betekent dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank is vernietigd. De Afdeling heeft het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 12 mei 2017 alsnog gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de vreemdeling.

Daarnaast is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling tot een bedrag van € 990,00. De uitspraak is openbaar gedaan op 28 december 2017.

Uitspraak

201708407/1/V1.
Datum uitspraak: 28 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 11 oktober 2017 in zaak nr. 17/10412 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam.
Procesverloop
Bij brief van 22 maart 2017 heeft het college, voor zover thans van belang, de vreemdeling verwezen naar de 17-uursopvang in de Bed-, Bad- en Broodvoorziening (hierna: de BBB-voorziening).
Bij besluit van 12 mei 2017 heeft het college het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 oktober 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.G. Fischer, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
I.    Vanaf 1 juli 2015 bestaat in de gemeente Amsterdam het zogenoemde Programma Vreemdelingen. In dat kader heeft het college de vreemdeling per 30 maart 2016 24-uursopvang in Daalburgh verleend. Deze vorm van opvang heeft het college beleidsmatig aan een maximale duur van één jaar gebonden. Bij wijze van vervolgopvang voor kwetsbare vreemdelingen bestaat in de gemeente Amsterdam de 24-uursopvang in de BBB-voorziening. Het college verwijst niet-kwetsbare vreemdelingen naar de 17-uurs(vervolg-)opvang in de BBB-voorziening. Het geschil bij de rechtbank is beperkt tot de kwestie of het college de vreemdeling terecht opvang in de 24 uurs-opvang in de BBB-voorziening heeft onthouden en hem heeft verwezen naar de 17-uursopvang in de BBB-voorziening.
Grieven
2.    In de grieven klaagt de vreemdeling dat de rechtbank met de overweging dat de vreemdeling het advies van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (hierna: de GGD) gemotiveerd had kunnen betwisten door zelf medische stukken over te leggen en aldus een begin van bewijs had kunnen leveren dat de 17-uursopvang van de BBB-voorziening in zijn geval niet toereikend is, wat hij niet heeft gedaan, niet heeft onderkend dat het college geen kennis heeft genomen van een gemotiveerd advies van de GGD en dat het advies van de GGD niet anders luidde dan in 2016 bij zijn verzoek om toelating tot het Programma Vreemdelingen het geval was.
2.1.    De Afdeling heeft de in de grieven opgeworpen rechtsvraag over de implicaties voor het college in een zaak waarin de GGD heeft volstaan met het geven van een ongemotiveerd advies over de vraag of de desbetreffende vreemdeling kwetsbaar is, beantwoord in de uitspraak van 15 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3062. Uit die uitspraak volgt dat de rechtbank ten onrechte geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat het college het besluit van 12 mei 2017 onzorgvuldig heeft voorbereid en ondeugdelijk heeft gemotiveerd.
De grieven slagen.
Conclusie
3.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 12 mei 2017 alsnog gegrond verklaren. De Afdeling zal dat besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb vernietigen. Het college moet een nieuw besluit nemen op het door de vreemdeling tegen de brief van 22 maart 2017 gemaakte bezwaar.
4.    Het college moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld. Omdat de griffier van de Afdeling de vreemdeling heeft bericht vooralsnog af te zien van het heffen van griffierecht in hoger beroep, bestaat geen grond te bepalen dat het college aan de vreemdeling dat griffierecht vergoedt.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
II.I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
III.II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 11 oktober 2017 in zaak nr. 17/10412;
IV.III.    verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
V.IV.    vernietigt het besluit van 12 mei 2017, kenmerk BB 112512 16;
VI.V.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro).
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Groeneweg
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2017
32.