201607759/1/V2.
Datum uitspraak: 8 mei 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 7 oktober 2016 in zaak nr. 16/20469 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 9 september 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen, de vreemdeling opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 7 oktober 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.J. Janse, advocaat te Groningen, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De in hoger beroep opgeworpen vragen over de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst, de informatiebronnen die de staatssecretaris moet betrekken bij zijn beoordeling of een land een veilig land van herkomst is en de mogelijkheid om een land als veilig land van herkomst aan te wijzen met een uitzondering voor één of meer groepen, zoals LHBT’s uit Marokko, heeft de Afdeling bij uitspraken van 1 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:209 en ECLI:NL:RVS:2017:210, beantwoord. De Afdeling heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris Marokko terecht heeft aangewezen als veilig land van herkomst. De in deze zaak ingebrachte informatie leidt niet tot een ander oordeel. 2. Hieruit volgt dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, wordt als volgt overwogen.
3. De vreemdeling heeft aangevoerd dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat Marokko in zijn individuele geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat hij Marokko illegaal heeft verlaten en dat hij hierdoor het risico loopt in de gevangenis te belanden, waar de omstandigheden slecht zijn.
3.1. Zoals blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2474, is het, nu de staatssecretaris Marokko terecht heeft aangewezen als veilig land van herkomst, aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat Marokko in zijn geval toch niet veilig is. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling dit niet heeft gedaan. De vreemdeling heeft niet gestaafd dat in zijn geval wegens illegale uitreis sprake zal zijn van dreigende bestraffing. In de door de vreemdeling overgelegde stukken wordt weliswaar vermeld dat Marokkaanse strafwetgeving een boete of gevangenisstraf stelt op het illegaal uitreizen, maar daaruit blijkt niet dat daadwerkelijk vervolging wordt ingesteld en dat dit vervolgens in de praktijk ook leidt tot het opleggen van gevangenisstraffen. 4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 7 oktober 2016 in zaak nr. 16/20469;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.R. Fernandez, griffier.
w.g. Verheij w.g. Fernandez
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2017
753.