201702354/1/V2.
Datum uitspraak: 20 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op de hoger beroepen van:
1. de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
2. [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 27 februari 2017 in zaak nr. 16/15165 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 26 januari 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 27 februari 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak hebben de staatssecretaris en de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.E.B. den Boer, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
In het hoger beroep van de vreemdeling
1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond.
In het hoger beroep van de staatssecretaris
3. In de enige grief klaagt de staatssecretaris, samengevat weergegeven, dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. De staatssecretaris betoogt dat er geen mogelijkheid bestaat om eventuele feitelijke gevolgen van de kennelijk ongegrondverklaring ongedaan te maken en verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2999. 3.1. Uit voormelde uitspraak van de Afdeling van 3 november 2016 en de uitspraak van de Afdeling van 5 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2710 volgt dat de grief slaagt. Gelet hierop en nu uit hetgeen onder 1. is overwogen en de in hoger beroep onbestreden rechtsoverwegingen van de rechtbank volgt dat de staatssecretaris zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat rechtsgrond voor verlening van de gevraagde asielvergunning bestaat, ziet de Afdeling aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De Afdeling ziet tevens aanleiding aan de vreemdeling een vertrektermijn van vier weken toe te kennen. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag na verzending van een afschrift van deze uitspraak aan partijen. 4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 26 januari 2016 niet in stand heeft gelaten. De Afdeling zal bepalen dat de rechtsgevolgen van dat vernietigde besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb geheel in stand blijven.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond;
II. verklaart het hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 27 februari 2017 in zaak nr. 16/15165, voor zover de rechtbank niet heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 26 januari 2016 in stand blijven;
IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.
w.g. Verheij w.g. Yildiz
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2017
594.