ECLI:NL:RVS:2017:3327

Raad van State

Datum uitspraak
6 december 2017
Publicatiedatum
6 december 2017
Zaaknummer
201700594/3/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke uitspraak inzake projectplan Dijkversterking kern Mook

In deze bestuursrechtelijke uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, gedateerd 6 december 2017, zijn drie appellanten in beroep gegaan tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 6 december 2016, waarbij goedkeuring werd verleend aan het projectplan "Dijkversterking kern Mook (dijkring 54)". De appellanten, wonend in de nabijheid van de dijkversterking, hebben bezwaren geuit tegen verschillende onderdelen van het projectplan, waaronder de aanleg van een verankerde damwand, de verhoging van een weg en de realisatie van een nieuwe toegang tot de inspectiestrook.

De Afdeling heeft in eerdere uitspraken, waaronder een tussenuitspraak van 12 juli 2017, geoordeeld dat het college van GS niet voldoende had gemotiveerd waarom bepaalde maatregelen noodzakelijk waren. In deze uitspraak heeft de Afdeling de beroepen van de appellanten gegrond verklaard en het besluit van 6 december 2016 vernietigd voor de onderdelen die betrekking hebben op de verankerde damwand, de verhoging van de weg en de nieuwe toegang tot de inspectiestrook. De Afdeling heeft het college van GS opgedragen om de gebreken in het besluit te herstellen en heeft vastgesteld dat de appellanten in hun bezwaren zijn tegemoetgekomen.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming in het bestuursrecht en de noodzaak voor bestuursorganen om hun besluiten goed te motiveren. De proceskosten van de appellanten zijn voor vergoeding in aanmerking gekomen, en het college van GS is veroordeeld tot het vergoeden van deze kosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 6 december 2017.

Uitspraak

201700594/3/R6.
Datum uitspraak: 6 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2.    [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3.    [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B], beiden wonend te [woonplaats] (hierna gezamenlijk in enkelvoud: [appellant sub 3]),
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak van 12 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1869, heeft de Afdeling het college van GS opgedragen om binnen twaalf weken na de verzending van deze uitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 6 december 2016, kenmerk 2016/97338, waarbij het college van GS het besluit van het dagelijks bestuur van het Waterschap Peel en Maasvallei (thans: Limburg) van 19 oktober 2016 tot vaststelling van het projectplan "Dijkversterking kern Mook (dijkring 54)" heeft goedgekeurd, te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college van GS bij besluit van 12 september 2017, kenmerk 2017/62408, het projectplan "Dijkversterking kern Mook", zoals gewijzigd vastgesteld door het dagelijks bestuur van het waterschap Limburg bij besluit van 4 augustus 2017, kenmerk 2017-D55339, goedgekeurd.
[appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld naar voren te brengen. [appellant sub 1] heeft een zienswijze naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Het beroep van [appellant sub 1]
1.    [appellant sub 1] is eigenaar en bewoner van het perceel [locatie 1]. Hij heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 6 december 2016, omdat in het (goedgekeurde) projectplan werd voorzien in een met groutankers verankerde damwand, waarop de keermuur ten westen van zijn perceel komt te rusten.
2.    De Afdeling heeft in rechtsoverweging 9.1 van de tussenuitspraak geoordeeld dat het besluit van 6 december 2016 niet berust op een deugdelijke motivering, omdat het dagelijks bestuur en het college van GS niet inzichtelijk hebben gemaakt dat ter hoogte van het perceel van [appellant sub 1] een met groutankers verankerde damwand noodzakelijk is.
3.    Gelet op hetgeen is overwogen in de tussenuitspraak is het beroep van [appellant sub 1] gegrond. Het besluit van 6 december 2016 dient te worden vernietigd voor zover daarin is voorzien in een verankerde damwand ter hoogte van het perceel [locatie 1].
4.    Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling het college van GS opgedragen met inachtneming van overweging 9.1 alsnog nader toe te lichten waarom het deel van de keermuur ten westen van het perceel van [appellant sub 1] (dijkvak 54n) verankerd dient te worden met groutankers, wat de (eventuele) nadelige gevolgen zijn van een dergelijke uitvoering voor [appellant sub 1] en te motiveren waarom deze gevolgen aanvaardbaar zijn, dan wel, indien het niet noodzakelijk is de keermuur te verankeren (met groutankers), het bestreden besluit op dit onderdeel te wijzigen.
5.    Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college van GS het door het dagelijks bestuur gewijzigde projectplan goedgekeurd. De wijziging houdt onder meer in dat ter hoogte van het perceel van [appellant sub 1] ([locatie 1]) niet wordt voorzien in een verankerde damwand waarop de keermuur komt te rusten. In plaats van het aanbrengen van een damwandconstructie is gekozen voor het aanbrengen van een zogeheten CSM-wand. Bij het toepassen van een CSM-wand wordt de ter plaatse aanwezige grond gemengd met een mengsel van onder meer beton. Hierdoor ontstaat een harde ondergrondse constructie, waarop vervolgens de voorziene keermuur kan worden gebouwd. Door toepassing van de CSM-wand vervalt de noodzaak voor het aanbrengen van groutankers ter plaatse van dijkvak 54l (vanaf de hoek bij het Kleppermanstraatje tot de coupure Violenstraatje) en dijkvak 54n (vanaf de hoek bij de kerk tot en met het perceel [locatie 1]). Ter plaatse van het perceel van [appellant sub 1] ([locatie 1]) vervalt dus de noodzaak tot het aanbrengen van groutankers.
6.    Artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt als volgt: "Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."
7.    Het college van GS is met het besluit van 12 september 2017, kenmerk 2017/62408, geheel tegemoetgekomen aan het beroep van [appellant sub 1]. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, is daarom geen beroep van rechtswege ontstaan tegen genoemd besluit.
Het beroep van [appellant sub 2]
8.    [appellant sub 2] woont op het perceel [locatie 2], ter hoogte van dijkvak 54h. [appellant sub 2] heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 6 december 2016, omdat in het (goedgekeurde) projectplan werd voorzien in de verhoging van de bestaande weg ter hoogte van haar perceel met ongeveer 30 cm.
9.    De Afdeling heeft in rechtsoverweging 16.2 van de tussenuitspraak geoordeeld dat het besluit van 6 december 2016 niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid, omdat het college van GS zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het besluit van 6 december 2016 niet voorziet in een verhoging van de weg ter hoogte van het perceel van [appellant sub 2].
10.    Gelet op hetgeen is overwogen in de tussenuitspraak is het beroep van [appellant sub 2] gegrond. Het besluit van 6 december 2016 dient te worden vernietigd wat betreft de voorziene verhoging van de weg ter plaatse van het perceel [locatie 2].
11.    Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling het college van GS opgedragen met inachtneming van overweging 16.2 het bestreden besluit te wijzigen door alsnog goedkeuring te onthouden aan het projectplan, voor zover daarin is voorzien in een verhoging van de Lindeboom ter plaatse van percelen [locatie 2] en [locatie 3].
12.    Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college van GS het door het dagelijks bestuur gewijzigde projectplan goedgekeurd. De wijziging houdt onder meer in dat de weg ter hoogte van het perceel van [appellant sub 2] niet wordt verhoogd, daar de ter plaatse benodigde stabiliteit voor het dijklichaam ook kan worden verkregen door de aanpassing van het aanwezige talud.
13.    Het college van GS is met het besluit van 12 september 2017, kenmerk 2017/62408, geheel tegemoetgekomen aan het beroep van [appellant sub 2]. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, is daarom geen beroep van rechtswege ontstaan tegen genoemd besluit.
Het beroep van [appellant sub 3]
14.    [appellant sub 3] is eigenaar en bewoner van het perceel [locatie 3], dat grenst aan dijkvak 54l. [appellant sub 3] heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 6 december 2016, omdat in het (goedgekeurde) projectplan werd voorzien in een nieuwe toegang tot de inspectiestrook aan de noordzijde van zijn perceel.
15.    De Afdeling heeft in rechtsoverweging 20.1 van de tussenuitspraak geoordeeld dat het besluit van 6 december 2016 niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Zij heeft daartoe overwogen dat - kortheidshalve - het dagelijks bestuur en het college van GS zich op het standpunt hebben gesteld dat in het kader van de uitvoering van het projectplan nader onderzocht dient te worden of de realisatie van een nieuwe toegang tot de inspectiestrook aan de noordzijde van het perceel van [appellant sub 3] noodzakelijk is. Gelet op de gevolgen van een nieuwe toegang voor het woon- en leefgenot van [appellant sub 3], had reeds voor het vaststellen van het projectplan onderzocht dienen te worden of een nieuwe toegang noodzakelijk is, aldus de Afdeling.
16.    Gelet op hetgeen is overwogen in de tussenuitspraak is het beroep van [appellant sub 3] gegrond. Het besluit van 6 december 2016 dient te worden vernietigd wat betreft de voorziene nieuwe toegang tot de inspectiestrook aan de noordzijde van het perceel [locatie 3].
17.    Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling het college van GS opgedragen met inachtneming van overweging 20.1 alsnog nader te onderzoeken of een nieuwe toegang tot de inspectiestrook ten noorden van het perceel van [appellant sub 3] noodzakelijk is, en, indien dit het geval is, de nadelige gevolgen daarvan voor het woon- en leefgenot van [appellant sub 3] af te wegen en te motiveren waarom deze gevolgen aanvaardbaar zijn, dan wel, indien het niet noodzakelijk is een nieuwe toegang te realiseren, het bestreden besluit op dit onderdeel te wijzigen.
18.    Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college van GS het door het dagelijks bestuur gewijzigde projectplan goedgekeurd. De wijziging houdt onder meer in dat de in het besluit van 6 december 2016 voorziene toegangspoort tot de inspectiestrook ter plaatse van het perceel van [appellant sub 3] komt te vervallen. In het gewijzigde projectplan, zoals goedgekeurd bij besluit van 12 september 2017, staat dat de bewoners van de [locatie 3] reeds beschikken over een toegangspoort aan de noordzijde van hun perceel en dat zij bereid zijn deze poort beschikbaar te stellen. Het waterschap is bereid de reeds aanwezige toegangspoort te gebruiken als toegang tot de inspectiestrook, zodat aan de noordzijde van het perceel [locatie 3] geen nieuwe toegang behoeft te worden gerealiseerd.
19.    Het college van GS is met het besluit van 12 september 2017, kenmerk 2017/62408, geheel tegemoetgekomen aan het beroep van [appellant sub 3]. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, is daarom geen beroep van rechtswege ontstaan tegen genoemd besluit.
Proceskosten
20.    Het college van GS dient ten aanzien [appellant sub 1] en [appellant sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is ten aanzien van [appellant sub 3] niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart de beroepen gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 6 december 2016, kenmerk 2016/97338, tot goedkeuring van het projectplan "Dijkversterking kern Mook (dijkring 54)":
a. voor zover daarin is voorzien in een verankerde damwand, waarop de keermuur komt te rusten ten westen van het perceel
[locatie 1];
b. wat betreft de voorziene verhoging van de weg ter plaatse van het perceel [locatie 2];
c. wat betreft de voorziene nieuwe toegang tot de inspectiestrook aan de noordzijde van het perceel [locatie 3];
III.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Limburg tot vergoeding van in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten ten aanzien van:
- [appellant sub 1], tot een bedrag van € 48,26 (zegge: achtenveertig euro en zesentwintig cent);
- [appellant sub 2] tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV.    gelast dat het college van gedeputeerde staten van Limburg aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht vergoedt:
- € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor [appellant sub 1];
- € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor [appellant sub 2];
- € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B], met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Milosavljević, griffier.
w.g. Hagen    w.g. Milosavljević
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2017
739.