ECLI:NL:RVS:2017:1869

Raad van State

Datum uitspraak
12 juli 2017
Publicatiedatum
12 juli 2017
Zaaknummer
201700594/1/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake het projectplan Dijkversterking kern Mook (dijkring 54) en de omgevingsvergunning voor het kappen van bomen

Op 12 juli 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in de zaak betreffende het projectplan 'Dijkversterking kern Mook (dijkring 54)' en de omgevingsvergunning voor het kappen van bomen. Het dagelijks bestuur van het Waterschap Peel en Maasvallei had op 19 oktober 2016 het projectplan vastgesteld, dat voorziet in de versterking van de primaire waterkering in Mook. Dit projectplan is goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Limburg op 6 december 2017. Tegen deze goedkeuring hebben verschillende appellanten beroep ingesteld, waaronder bewoners van de gemeente Mook en Middelaar, die zich zorgen maken over de gevolgen van de dijkversterking voor hun woningen en leefomgeving.

De appellanten hebben onder andere bezwaar gemaakt tegen de verhoging van de drempel van de coupure Violenstraatje, de verankering van de damwand en de kap van bomen in de kernzone van de waterkering. De Afdeling heeft in haar tussenuitspraak geoordeeld dat het college van GS niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de damwand ter plaatse van het perceel van appellant sub 2 verankerd dient te worden. De Afdeling heeft het college opgedragen om binnen 12 weken na de verzending van de tussenuitspraak met een nadere toelichting te komen.

Daarnaast heeft de Afdeling geoordeeld dat de omgevingsvergunning voor het kappen van bomen terecht is verleend, omdat de bomen zich in de kernzone van de waterkering bevinden en geen bijzondere bescherming genieten. De beroepen van de appellanten sub 1, sub 4 en anderen, en sub 6 zijn ongegrond verklaard, terwijl de beroepen van sub 2, sub 3 en sub 5A en 5B zijn doorgestuurd voor nadere behandeling.

Uitspraak

201700594/1/R6.
Datum uitspraak: 12 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:
1. appellant sub 1], wonend te Mook, gemeente Mook en Middelaar,
2. [ appellant sub 2], wonend te Mook, gemeente Mook en Middelaar,
3. [ appellant sub 3], wonend te Mook, gemeente Mook en Middelaar,
4. [ appellant sub 4] en anderen, allen wonend te Mook, gemeente Mook en Middelaar,
5. [ appellant sub 5A] en [appellant sub 5B], beiden wonend te Mook, gemeente Mook en Middelaar (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 5]),
6. [ appellant sub 6A] en [appellant sub 6B], beiden wonend te Mook, gemeente Mook en Middelaar (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 6]),
appellanten,
en
1. het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college van GS),
2. het college van burgemeester en wethouders van Mook en Middelaar (hierna: het college van B en W), verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 19 oktober 2016 heeft het dagelijks bestuur van het Waterschap Peel en Maasvallei (thans: Limburg) op grond van artikel 5.4, van de Waterwet het projectplan "Dijkversterking kern Mook (dijkring 54)" vastgesteld.
Bij besluit van 6 december 2017, kenmerk 2016/97338, heeft het college van GS het projectplan op grond van artikel 5.7, eerste lid, van de Waterwet goedgekeurd.
Bij besluit van 14 december 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ter uitvoering van het projectplan een omgevingsvergunning verleend voor onder meer het kappen van bomen.
Tegen de goedkeuring van het projectplan hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en anderen, [appellant sub 5], en [appellant sub 6B] beroep ingesteld.
Tegen het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning heeft [appellant sub 2] beroep ingesteld.
Het college van GS en het college van B en W hebben een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft het dagelijks bestuur een schriftelijke uiteenzetting gegeven
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2017, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], vertegenwoordigd door mr. K.M.A. Snijders, [appellant sub 4] en anderen, [appellant sub 6], bijgestaan door mr. W.M. Janse, advocaat te Harderwijk, het college van GS, vertegenwoordigd door mr. J.G.M. Balvers, en het college van B en W, vertegenwoordigd door drs. P.J. Tolkamp, zijn verschenen. Voorts is het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door ing. S. Dom, ing. G. Toirkens en mr. M.G.G. van Nisselroij, advocaat te Venlo, als partij gehoord.
Overwegingen
Het projectplan
1. De primaire waterkering in Mook is onderdeel van dijkring 54, die het gebied beschermt waarin de kernen van Mook, Milsbeek, Ottersum en Ven-Zelderheide liggen. Het projectplan heeft betrekking op het deel van de dijkring in/nabij Mook, van de spoorbrug tot de Cuijksesteeg. Het traject bestaat uit zeven dijkvakken, waarvan drie zijn uitgevoerd als een groene kering en vier als een harde kering (een keermuur). De totale lengte van de keermuur bedraagt 970 m. De overzichtskaart van dijkring 54, waarop de dijkvakken zijn weergegeven, is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
2. Het projectplan voorziet in de versterking van de waterkering, omdat deze niet voldoet aan het op grond van de Waterwet vereiste beschermingsniveau van een overstromingskans van 1/250e per jaar. In het projectplan is verder vastgelegd dat de aanwezige bomen in de zogenoemde kernzone van de dijk verwijderd dienen te worden, omdat deze nadelige gevolgen hebben voor het functioneren van de waterkering.
De omgevingsvergunning
3. De omgevingsvergunning heeft onder meer betrekking op het kappen van 60 bomen.
Bijlage
4. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Het beroep van [appellant sub 1]
5. [ appellant sub 1] is eigenaar en bewoner van het perceel [locatie 1]. Direct ten westen van zijn perceel, op of parallel aan de perceelsgrens, loopt de keermuur van dijkvak 54l. Op een afstand van ongeveer 7 m tot zijn woning is een doorgang in de dijk gesitueerd, een zogeheten coupure. Deze coupure, die gesitueerd is op het punt waar het Violenstraatje overgaat in een (buitendijks) voet- en fietspad, wordt aangepast. De coupure wordt voorzien van een extra sluitsysteem in de vorm van een stalen roldeur die is ingebouwd in de keermuur. De drempel van de coupure wordt verhoogd met 30 cm. Als gevolg hiervan komt het voet- en fietspad ter plaatse hoger te liggen, waardoor het hoogteverschil tussen het voet- en fietspad en de woning van [appellant sub 1] afneemt.
6. [ appellant sub 1] kan zich niet verenigen met de voorziene verhoging van de drempel van de coupure, omdat dit volgens hem leidt tot een ernstige aantasting van zijn privacy en tot een toename van geluidsoverlast. Volgens [appellant sub 1] bestaat geen noodzaak voor een verhoging van de drempel. In dit verband voert hij aan dat de huidige drempel van de coupure in 1996 is verhoogd met ongeveer 1,5 m tot ongeveer 10,82 m + N.A.P. en dat in de periode daarna slechts driemaal sprake is geweest van dermate hoge waterstanden dat de coupure geheel of gedeeltelijk moest worden gesloten. De thans voorziene verhoging is volgens [appellant sub 1] voornamelijk ingegeven door het streven van het waterschap de operationele kosten te drukken en niet omdat dit noodzakelijk zou zijn voor de waterveiligheid, aldus [appellant sub 1].
6.1. In het projectplan staat dat de bestaande keermuur in Mook uit de dijkvakken 54l en 54n bestaat. In beide dijkvakken zitten in de huidige situatie totaal drie coupures (Violenstraatje, Marktschipperspad en De Hove). Hiervan komt in de nieuwe keermuur alleen de coupure Violenstraatje terug. De overige twee worden verwijderd, hierbij wordt de muur doorgezet. In het projectplan staat verder dat het waterschap naar robuust en duurzaam aangelegde waterkeringen streeft die sober en doelmatig worden versterkt waar dit noodzakelijk is. Dit streven heeft zich vertaald in een aantal uitgangspunten. Een daarvan is dat coupures zoveel mogelijk worden gesaneerd en dat, waar dit niet mogelijk is, de drempels worden verhoogd. Hiermee wordt het opnieuw opbouwen voorkomen, wat de veiligheid van de waterkering zou ondermijnen, aldus het projectplan.
6.2. In het ontwerp van het projectplan was voorzien in de verhoging van de drempel van de coupure Violenstraatje met 50 cm. Naar aanleiding van de zienswijze van [appellant sub 1] is besloten het projectplan op dit onderdeel te wijzigen en te volstaan met een verhoging van 30 cm. Het dagelijks bestuur en het college van GS hebben toegelicht dat deze verhoging leidt tot een afname van de sluitingsfrequentie van eens in de tien naar eens in de twintig jaar, hetgeen substantieel is, in het licht ook van de omstandigheid dat het beleid van het waterschap is gericht op het verhogen van de drempels van alle - te handhaven - coupures, derhalve niet alleen de coupure Violenstraatje. Deze drempelverhoging is niet uitsluitend ingegeven door de wens de operationele kosten te drukken, maar dient ook het belang van de waterveiligheid. Een lagere sluitingsfrequentie betekent namelijk dat de "faalkans" van de coupure, bijvoorbeeld de situatie dat deze niet tijdig wordt gesloten, afneemt. De Afdeling is van oordeel dat het dagelijks bestuur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gevolgen voor [appellant sub 1] van de voorziene drempelverhoging niet onaanvaardbaar zijn. Bij dit oordeel weegt mee dat niet aannemelijk is geworden dat de voorziene drempelverhoging leidt tot aanmerkelijk zwaardere gevolgen voor het woon- en leefgenot van [appellant sub 1] ten opzichte van de bestaande situatie, waarin ook sprake is van voorbijrijdende (brom)fietsers direct naast zijn perceel.
6.3. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het college van GS geen aanleiding heeft hoeven zien goedkeuring te onthouden aan het projectplan, wat betreft de verhoging van de drempel Violenstraatje met 30 cm. Het betoog faalt.
7. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
8. Het dagelijks bestuur heeft ter zitting, en dus na afloop van de termijn bedoeld in artikel 8:58, eerste lid, van de Awb, het rapport "Prioritaire dijkversterking perceel 1 - dijkring 54" van Royal HaskoningDHV van december 2015 overgelegd. Nu het rapport pas ter zitting is overgelegd en [appellant sub 2] onvoldoende de mogelijkheid heeft gehad hierop te reageren, wordt bij de beoordeling van het beroep van [appellant sub 2] dit rapport wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing gelaten. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het dagelijks bestuur en het college van GS geen verklaring hebben gegeven voor het pas ter zitting indienen van genoemd rapport en ook anderszins niet valt in te zien waarom het rapport, dat is opgesteld in december 2015, niet eerder is ingediend.
9. [ appellant sub 2] is eigenaar en bewoner van het perceel [locatie 2]. Ten westen van zijn perceel loopt de keermuur van dijkvak 54n. Het projectplan voorziet in de versterking van de keermuur, waarbij de damwand wordt verankerd met zogeheten "groutankers". De damwand wordt door middel van een diagonaal geplaatste stalen staaf verankerd in een blok van bentoniet en cement, onder het perceel van [appellant sub 2]. Hiertoe dient het eigendomsrecht van [appellant sub 2] bezwaard te worden met zakelijke rechten ten dienste van het waterschap. [appellant sub 2] vreest dat dit zal leiden tot ernstige waardedaling van zijn gronden. Volgens [appellant sub 2] blijkt uit het rapport "Dijkversterking gemeente Mook en Middelaar" van Royal Haskoning DHV van 10 december 2015 (hierna: rapport Dijkversterking) dat ter plaatse van zijn perceel volstaan kan worden met een niet verankerde damwand. Een verankerde damwand is vanuit bouwkundig oogpunt derhalve niet noodzakelijk. De eenmalige compensatie waar [appellant sub 2] aanspraak op maakt is volgens hem onvoldoende tegemoetkoming voor de schade die hij zal lijden door de plaatsing van een verankerde damwand.
9.1. In paragraaf 2.4 van het rapport Dijkversterking staat dat "tot de nieuwe coupure Violenstraatje een verankerde damwand noodzakelijk is, daarna volstaat een onverankerde damwand." Het perceel van [appellant sub 2] is gesitueerd ten noordwesten van de coupure Violenstraatje. De Afdeling volgt [appellant sub 2] in zoverre dat de weergegeven passage op twee manieren kan worden geïnterpreteerd, omdat onduidelijk is of met "tot de nieuwe coupure Violenstraatje" wordt gedoeld op het tracé van de waterkering ten noordwesten dan wel ten zuidoosten van de coupure. Uit het rapport Dijkversterking kan derhalve niet worden afgeleid of ter plaatse van het perceel van [appellant sub 2] een verankerde damwand noodzakelijk is. Nu het dagelijks bestuur en het college van GS ook anderszins niet inzichtelijk hebben gemaakt dat de keermuur ter plaatse van het perceel van [appellant sub 2] verankerd dient te worden, berust het projectplan in zoverre niet op een deugdelijke motivering. Het college van GS heeft derhalve het projectplan ten onrechte in zoverre goedgekeurd. Het betoog slaagt.
10. [ appellant sub 2] betoogt dat in het projectplan ten onrechte wordt voorzien in een reling/valbeveiliging op de keermuur, met een hoogte van 30 cm. Volgens hem leidt dit tot een aantasting van zijn uitzicht.
10.1. Het dagelijks bestuur heeft toegelicht dat niet vaststaat dat de keermuur ten westen van het perceel van [appellant sub 2] voorzien zal worden van een valbeveiliging. Bij de uitvoering zal nader worden beoordeeld of een valbeveiliging, gelet op de voorschriften van het Bouwbesluit, noodzakelijk is en hoe hoog deze dient te zijn, hetgeen afhankelijk is van het feitelijke hoogteverschil ter plaatse. Bij de eventuele plaatsing van een valbeveiliging zal volgens het dagelijks bestuur rekening worden gehouden met de gevolgen daarvan voor het uitzicht van [appellant sub 2]. De valbeveiliging zal worden uitgevoerd als een open constructie, zodat de gevolgen voor het uitzicht gering zullen zijn. Naar het oordeel van de Afdeling is dit standpunt van het dagelijks bestuur niet onredelijk. Het betoog faalt.
11. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling een tussenuitspraak doen en het college van GS opdragen om alsnog binnen 12 weken na de verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen is overwogen in 9.1 nader toe te lichten waarom het deel van de keermuur ten westen van het perceel van [appellant sub 2] (dijkvak 54n) verankerd dient te worden met groutankers, wat de (eventuele) nadelige gevolgen zijn van een dergelijke uitvoering voor [appellant sub 2] en te motiveren waarom deze gevolgen aanvaardbaar zijn, dan wel, indien het niet noodzakelijk is de keermuur te verankeren, het bestreden besluit op dit onderdeel te wijzigen. Het college van GS dient de Afdeling en andere partijen mededeling te doen van een eventueel gewijzigd of nieuw besluit en dit besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen. Bij de voorbereiding van het gewijzigde of nieuwe besluit behoeft afdeling 3.4 van de Awb niet opnieuw te worden toegepast.
12. Hetgeen [appellant sub 2] voor het overige heeft aangevoerd over de gevolgen van de verankering van de keermuur met groutankers voor zijn perceel zal, indien daartoe aanleiding bestaat, worden besproken in de einduitspraak.
Omgevingsvergunning
13. [ appellant sub 2] betoogt dat ten onrechte omgevingsvergunning is verleend voor het kappen van twee bomen op de grens van de percelen [locatie 3] en [locatie 2]. Het betreft twee beeldbepalende bomen die op de kaart bij de omgevingsvergunning zijn genummerd als 237 en 238. Het college van B en W heeft niet inzichtelijk gemaakt dat de kap van deze bomen noodzakelijk is, aldus [appellant sub 2].
14. De omgevingsvergunning is verleend bij besluit van 14 december 2016. Op dat moment was de "Bomenverordening Mook en Middelaar 2009", vastgesteld door de raad op 12 september 2013, van kracht. Bij besluit van 13 oktober 2016 heeft de raad de "Bomenverordening Mook en Middelaar 2017" vastgesteld. Deze verordening is in werking getreden op 1 maart 2017.
In artikel 4, tweede lid, van de Bomenverordening 2009 is vastgelegd dat een vergunning kan worden geweigerd indien de verlening niet opweegt tegen het belang van behoud, waarbij betekenis toekomt aan de in het tweede lid nader genoemde waarden van de desbetreffende houtopstand.
Het college van B en W heeft onweerspoken gesteld dat de twee bomen worden gekapt omdat deze gesitueerd zijn in de kernzone van de waterkering. Op grond van artikel 3.2, eerste lid, van de Keur waterschap Peel en Maasvallei 2009 zijn bomen binnen de kernzone - behoudens vergunning - niet toegestaan. Ter zitting is voorts vast komen te staan dat de twee bomen geen bijzondere bescherming genieten.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling is van oordeel dat het college van B en W zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van [appellant sub 2] bij behoud van de te kappen bomen minder zwaar weegt dan het belang van een deugdelijk functionerende waterkering. Gelet hierop heeft het college van B en W terecht omgevingsvergunning verleend voor het kappen van de twee bomen op de grens van de percelen [locatie 3] en [locatie 2]. Het betoog faalt.
15. Het beroep van [appellant sub 2] tegen de omgevingsvergunning is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3]
16. [ appellant sub 3] woont op het perceel [locatie 4], ter hoogte van dijkvak 54h. [appellant sub 3] heeft beroep ingesteld tegen het projectplan, omdat daarin is voorzien in de verhoging van de bestaande weg ter hoogte van haar perceel met ongeveer 30 cm. Volgens [appellant sub 3] zal zij hiervan ernstige hinder ondervinden.
16.1. Volgens het dagelijks bestuur en het college van GS was in het ontwerp van het projectplan voorzien in een verhoging van de weg ter plaatse van het perceel van [appellant sub 3] met 30 cm. Zij stellen dat het projectplan evenwel op dit punt is gewijzigd en dat besloten is de weg niet te verhogen.
16.2. Op de tekening bij het projectplan, nummer 9X447-116-DO-SIT-009, staat aangegeven dat het deel van de Lindeboom ter hoogte van de percelen nrs. [..] en [..] wordt opgehoogd met 0,3 m. In reactie op de zienswijze van [appellant sub 3] staat in de "Nota van beantwoording zienswijzen" dat de verhoging van de weg slechts speelt ter hoogte van de woningen [locatie 4] en [..] en dat mitigerende maatregelen worden genomen om de ontsluiting te behouden". Hieruit volgt naar het oordeel van de Afdeling niet dat besloten is tot het wijzigen van het projectplan in de zin dat de weg ter plaatse van het perceel van [appellant sub 3] niet wordt verhoogd. Uit de "Memo van wijzigingen" blijkt evenmin dat het projectplan is gewijzigd, in de zin dat besloten is de weg niet te verhogen. Nu het college van GS zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft de voorziene verhoging van de weg ter plaatse van het perceel [locatie 4] niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het betoog slaagt.
17. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling bij wijze van tussenuitspraak het college van GS opdragen om alsnog binnen 12 weken na de verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen is overwogen in 16.2 het bestreden besluit te wijzigen door alsnog goedkeuring te onthouden aan het projectplan, voor zover daarin is voorzien in een verhoging van de Lindeboom ter plaatse van percelen nrs. [..] en [..]. Het college van GS dient de Afdeling en andere partijen mededeling te doen van een gewijzigd of nieuw besluit en dit besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen. Bij de voorbereiding van het gewijzigde of nieuwe besluit behoeft afdeling 3.4 van de Awb niet opnieuw te worden toegepast.
Het beroep van [appellant sub 4] en anderen
18. [ appellant sub 4] en anderen zijn eigenaren en bewoners van de percelen [locaties 5]. Het projectplan voorziet in de versterking van de keermuur direct ten zuiden van hun gronden. De keermuur is gesitueerd op gronden van de gemeente. Ten behoeve van de inspectie van de keermuur is het nodig dat aan de binnenzijde, op gronden van [appellant sub 4] en anderen, een zogeheten inspectiestrook wordt gerealiseerd, met een breedte van 1 m. Om het gebruik van de inspectiestrook te faciliteren heeft het dagelijks bestuur de voorkeur voor het vestigen van een erfdienstbaarheid. [appellant sub 4] en anderen kunnen zich hier niet mee verenigen omdat dit volgens hen leidt tot een ernstige beperking van de gebruiksmogelijkheden en waardedaling van hun gronden alsook tot hinder.
18.1. In het projectplan staat dat damwanden en keermuren door middel van een zakelijk recht worden gerealiseerd. Vanuit beheeroogpunt wordt in het zakelijk recht ook een strook van 1 m aan de binnendijkse zijde opgenomen. Op deze manier kunnen beheerders van het waterschap de muur inspecteren. Over de inspectie worden met grondeigenaren afspraken gemaakt.
18.2. Het dagelijks bestuur heeft toegelicht dat de inspectiestrook uitsluitend gebruikt zal worden voor periodieke inspecties aan de keermuur. De bezoeken worden tijdig van tevoren aangekondigd, zodat de eigenaren/bewoners daar rekening mee kunnen houden. Alleen in noodsituaties kan sprake zijn van niet aangekondigde bezoeken. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het dagelijks bestuur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het gebruik van de inspectiestrook niet zal leiden tot ernstige hinder voor [appellant sub 4] en anderen. De Afdeling is verder van oordeel dat het dagelijks bestuur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorziene inspectiestrook niet leidt tot een ernstige beperking van de gebruiksmogelijkheden van de gronden van [appellant sub 4] en anderen. Bij dit oordeel is van belang dat de inspectiestrook een gering deel van de percelen beslaat, daar de percelen een breedte (noord-zuid) hebben van ongeveer 40 m en de inspectiestrook 1 m breed is en de zuidelijke begrenzing van de percelen volgt. Wat de eventueel nadelige invloed van het projectplan op de waarde van de percelen van [appellant sub 4] en anderen betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat het dagelijks bestuur bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan het heeft gedaan. Het betoog faalt.
18.3. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het college van GS geen aanleiding heeft hoeven zien goedkeuring te onthouden aan het projectplan, wat betreft de voorziene inspectiestroken ter plaatse van de percelen [locaties 5].
19. Het beroep van [appellant sub 4] en anderen is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 5]
20. [ appellant sub 5] is eigenaar en bewoner van het perceel [locatie 6], dat grenst aan dijkvak 54l. Het projectplan gaat uit van een nieuwe toegang tot de inspectiestrook aan de noordzijde van het perceel van [appellant sub 5]. Volgens [appellant sub 5] leidt dit tot een aantasting van zijn privacy, terwijl niet inzichtelijk is gemaakt dat deze nieuwe toegang nodig is. In dit verband is van belang dat reeds een bestaande toegang tot de inspectiestrook bestaat. [appellant sub 5] vreest verder voor schade als gevolg van de uitvoeringswerkzaamheden en hij stelt dat hem ten onrechte geen aanbod tot nadeelcompensatie is gedaan in verband met het benodigde herstel van zijn tuin.
20.1. Volgens het dagelijks bestuur kan mogelijk tegemoet worden gekomen aan het verzoek van [appellant sub 5] om geen nieuwe toegang tot de inspectiestrook te realiseren aan de noordzijde van zijn perceel, indien vast komt te staan dat gebruik kan worden gemaakt van de reeds bestaande toegang. Bij de uitvoering zal volgens het dagelijks bestuur nader worden onderzocht of de realisatie van een nieuwe toegang noodzakelijk is. De Afdeling is van oordeel dat het dagelijks bestuur, gelet op de gevolgen van een nieuwe toegang voor het woon- en leefgenot van [appellant sub 5], reeds voor het vaststellen van het projectplan had dienen te onderzoeken of een nieuwe toegang noodzakelijk is. Nu dit is nagelaten zijn het projectplan en derhalve het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. Het betoog slaagt.
20.2. Het dagelijks bestuur heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de uitvoering van de werkzaamheden maatregelen getroffen zullen worden om schade aan de opstallen van [appellant sub 5] te voorkomen. [appellant sub 5] heeft niet aannemelijk gemaakt dat bij voorbaat getwijfeld dient te worden aan de effectiviteit van de toe te passen maatregelen. Het betoog faalt.
20.3. Wat betreft het betoog van [appellant sub 5] dat hem nog geen aanbod is gedaan tot nadeelcompensatie, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 5] zelf een verzoek daartoe kan indienen, waarop vervolgens besloten zal dienen te worden. De aard en omvang van de nadeelcompensatie kan niet aan de orde komen in het kader van het beroep tegen de goedkeuring van het projectplan. Het betoog faalt.
21. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling een tussenuitspraak doen en het college van GS opdragen om alsnog binnen 12 weken na de verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen is overwogen in 20.1 te onderzoeken of een nieuwe toegang tot de inspectiestrook ten noorden van het perceel van [appellant sub 5] noodzakelijk is, en, indien dit het geval is, de nadelige gevolgen daarvan voor het woon- en leefgenot van [appellant sub 5] af te wegen en te motiveren waarom deze gevolgen aanvaardbaar zijn, dan wel, indien het niet noodzakelijk is een nieuwe toegang te realiseren, het bestreden besluit op dit onderdeel te wijzigen. Het college van GS dient de Afdeling en andere partijen mededeling te doen van een eventueel gewijzigd of nieuw besluit en dit besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen. Bij de voorbereiding van het gewijzigde of nieuwe besluit behoeft afdeling 3.4 van de Awb niet opnieuw te worden toegepast.
Het beroep van [appellant sub 6]
22. [ appellant sub 6] is bewoner van een woonboot ten zuiden van de coupure in de keermuur bij het Violenstraatje. De doorgang in de keermuur is voor [appellant sub 6B] de enige mogelijkheid de dijk te passeren. In de bestaande situatie beschikt [appellant sub 6B] over een zelfgemaakte voorziening (een mobiele trap), waardoor hij in staat is bij hoogwater, als de coupure dicht is, de waterkering te passeren. Na de versterking van de keermuur en de aanpassing van de coupure kan hij geen gebruik meer maken van deze voorziening, omdat de constructie ter plaatse breder zal worden. [appellant sub 6] heeft beroep ingesteld tegen de goedkeuring van het projectplan, omdat hij wenst dat een alternatieve voorziening wordt getroffen voor het passeren van de waterkering als de coupure dicht is, zoals een trap over de keermuur.
22.1. Niet in geschil is dat [appellant sub 6], na versterking van de keermuur en de aanpassing van de coupure, geen gebruik meer zal kunnen maken van zijn eigen trap teneinde de binnendijks gelegen gronden te bereiken. Hier staat tegenover dat vanwege de verhoging van de drempel van de coupure de sluitingsfrequentie daalt, van eens in de tien jaar naar eens in de twintig jaar. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het dagelijks bestuur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de het projectplan geen onaanvaardbare gevolgen zal hebben voor [appellant sub 6], vanwege een verminderde bereikbaarheid van het binnendijkse gebied. Het dagelijks bestuur heeft daarom in redelijkheid niet behoeven te voorzien in een trap of andere voorziening voor het passeren van de waterkering. Overigens heeft het dagelijks bestuur ter zitting te kennen gegeven dat het bereid is met [appellant sub 6] in overleg te treden over het beschikbaar stellen van een dergelijke voorziening. Het betoog faalt.
23. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het college van GS geen aanleiding heeft hoeven zien goedkeuring te onthouden aan het projectplan, voor zover daarin niet is voorzien in een trap of andere voorziening voor het passeren van de waterkering. Het betoog faalt.
24. Het beroep van [appellant sub 6] is ongegrond.
Proceskosten
25. Ten aanzien van [appellant sub 1], [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 6] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Ten aanzien van [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 5] zal in de einduitspraak worden beslist over de proceskosten.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 6] tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 19 oktober 2016 tot goedkeuring van het projectplan "Dijkversterking kern Mook (dijkring 54)" ongegrond;
II. draagt in de beroepen van [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B] tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 19 oktober 2016 tot goedkeuring van het projectplan "Dijkversterking kern Mook (dijkring 54)" het college van gedeputeerde staten van Limburg op om binnen twaalf weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen onder 11, 17 en 21 is overwogen de daar omschreven gebreken in het besluit van 6 december 2017, te herstellen en de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en het eventueel gewijzigde of nieuwe besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen;
III. verklaart het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Mook en Middelaar van 14 december 2016 tot verlening van een omgevingsvergunning voor het onder meer het kappen van 60 bomen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Milosavljević, griffier.
w.g. Hagen w.g. Milosavljević
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2017
739.
Bijlage
Projectplan
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:51
1. De bestuursrechter kan het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De vorige volzin vindt geen toepassing, indien belanghebbenden die niet als partij aan het geding deelnemen daardoor onevenredig kunnen worden benadeeld.
2. De bestuursrechter bepaalt de termijn waarbinnen het bestuursorgaan het gebrek kan herstellen. Hij kan deze termijn verlengen.
Artikel 8:58, eerste lid
Tot tien dagen voor de zitting kunnen partijen nadere stukken indienen.
Crisis- en herstelwet
Artikel 1.1.
Afdeling 2 is van toepassing op:
a. alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de in bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten.
[…].
Bijlage I Chw, artikel 7.3.
aanleg of wijziging van waterstaatswerken als bedoeld in artikel 7 van de Wet op de waterkering of artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet.
Artikel 1.6a
Na afloop van de termijn voor het instellen van beroep kunnen geen beroepsgronden meer worden aangevoerd.
Waterwet
Artikel 5.4
1. De aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege de beheerder geschiedt overeenkomstig een daartoe door hem vast te stellen projectplan. Met de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk wordt gelijkgesteld de uitvoering van een werk tot beïnvloeding van een grondwaterlichaam.
2. Het plan bevat ten minste een beschrijving van het betrokken werk en de wijze waarop dat zal worden uitgevoerd, alsmede een beschrijving van de te treffen voorzieningen, gericht op het ongedaan maken of beperken van de nadelige gevolgen van de uitvoering van het werk. Voor in bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen bevat het plan een inventarisatie van maatschappelijke functies en ambities en mogelijke innovaties waarmee de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk gecombineerd zou kunnen worden, inclusief de mogelijkheden om het desbetreffende werk middels een concessie voor werken of andere vorm van publiek-private samenwerking te realiseren.
3. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het tweede lid, kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop de inventarisatie wordt uitgevoerd en private partijen daarbij betrokken worden.
[…];
5. Indien het plan de verlegging van een primaire waterkering betreft, kan het voorts voorzieningen bevatten met betrekking tot de inpassing in de omgeving van het gebied tussen de plaats waar de oorspronkelijke primaire waterkering is gelegen, en de plaats waar de nieuwe primaire waterkering komt te liggen.
[…].
Artikel 5.7, eerste lid
Het projectplan behoeft de goedkeuring van gedeputeerde staten van de provincie op wier grondgebied het wordt uitgevoerd. De goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
Artikel 5.8, eerste lid
Gedeputeerde staten bevorderen een gecoördineerde voorbereiding van de besluiten die nodig zijn ter uitvoering van het projectplan.
Artikel 5:25, eerste lid,
De beheerder kan, voor zover dat voor de vervulling van zijn taken redelijkerwijs nodig is, rechthebbenden ten aanzien van onroerende zaken de verplichting opleggen om de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk en de daarmee verband houdende werkzaamheden te gedogen, wanneer naar zijn oordeel de belangen van die rechthebbenden onteigening niet vorderen.
Bomenverordening 2009
Artikel 2, eerste lid
Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een houtopstand te vellen of te doen vellen.
Artikel 4
1. Het bevoegd gezag kan de vergunning om te vellen weigeren dan wel onder voorschriften verlenen.
2. Een vergunning kan worden geweigerd indien de belangen van verlening niet opwegen tegen de belangen van behoud van de houtopstand op basis van één of meer van de volgende waarden:
a. natuur- en milieuwaarden;
b. beeldbepalende waarden;
c. landschappelijke waarden;
d. cultuurhistorische waarden;
e. waarden van stads- en dorpsschoon;
f. waarden voor recreatie en leefbaarheid.
[…].
Keur waterschap Peel en Maasvallei 2009
Artikel 3.2 Watervergunning waterstaatswerken en beschermingszones
1. Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie(s), daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan, [te vervoeren] of te liggen.
[…].