ECLI:NL:RVS:2017:3281

Raad van State

Datum uitspraak
29 november 2017
Publicatiedatum
29 november 2017
Zaaknummer
201609281/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam over omgevingsvergunning voor eengezinswoning te Rotterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Stichting Bimbola en Bimbola B.V. tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 november 2016. De rechtbank had eerder het beroep van Stichting Bimbola ongegrond verklaard tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, dat op 1 juli 2015 een omgevingsvergunning had verleend voor de bouw van een eengezinswoning aan de Eendrachtsstraat te Rotterdam. Stichting Bimbola, die eigenaar is van een nabijgelegen pand waar een kinderdagverblijf is gevestigd, betoogt dat de vergunning in strijd is met de Bouwverordening Rotterdam 2010, omdat de parkeerdruk in de omgeving zou toenemen door het vervallen van openbare parkeerplaatsen. De rechtbank oordeelde echter dat de bouw van de woning op basis van het bestemmingsplan is toegestaan en dat de omgevingsvergunning voldoet aan de eisen van de Bouwverordening. Tijdens de zitting op 23 oktober 2017 werd de zaak behandeld, waarbij zowel Stichting Bimbola als het college van burgemeester en wethouders vertegenwoordigd waren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen compensatie nodig is voor de vervallen openbare parkeerplaats, omdat deze niet gerelateerd is aan het bouwplan. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

201609281/1/A1.
Datum uitspraak: 29 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Stichting (Kinderdagverblijf) Bimbola en Bimbola B.V. (hierna: tezamen en in enkelvoud Stichting Bimbola), gevestigd te Rotterdam,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 november 2016 in zaak nr. 16/1865 in het geding tussen:
Stichting Bimbola
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 1 juli 2015 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een eengezinswoning aan de Eendrachtsstraat te Rotterdam.
Bij besluit van 5 februari 2016 heeft het college het door Stichting Bimbola  daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 november 2016 heeft de rechtbank het door Stichting Bimbola daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Stichting Bimbola hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Stichting Bimbola heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 oktober 2017, waar Stichting Bimbola, vertegenwoordigd door mr. C.J. Vliegenthart, bijgestaan door mr. J. Geelhoed, advocaat te Delft, en het college, vertegenwoordigd door mr. E. van Lunteren, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder] gehoord.
Overwegingen
1.    De omgevingsvergunning ziet op de bouw van een eengezinswoning op een nog onbebouwd perceel aan de Eendrachtsstraat te Rotterdam tussen de panden met de huisnummers [...] en [...]. Stichting Bimbola is eigenaresse van het pand aan de Eendrachtsstraat [...] en Bimbola B.V. exploiteert in dit pand een kinderdagverblijf met kantoor.
2.    Stichting Bimbola betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat met het bouwplan niet wordt voldaan aan voorschriften van de "Bouwverordening Rotterdam 2010" over parkeren. In dit verband voert zij aan dat de parkeerdruk in de omgeving door de verleende omgevingsvergunning wordt verhoogd door het vervallen van één of twee openbare parkeerplaatsen. Volgens Stichting Bimbola hadden die plaatsen eveneens bij het bepalen van de parkeerdruk moeten worden betrokken. Volgens Stichting Bimbola wordt in de uitspraak van de Afdeling van 16 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW5933, geen onderscheid gemaakt tussen parkeerplaatsen op eigen terrein of openbare parkeerplaatsen, zodat in de vergunning voor de vervallen parkeerplaatsen moest worden gecompenseerd.
2.1.    Niet in geschil is dat de bouw van de woning op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Cool" is toegestaan. Evenmin is in geschil dat het bestemmingsplan geen regeling kent over parkeereisen, zodat getoetst moet worden aan artikel 2.5.30 van de Bouwverordening. Voorts is niet in geschil dat op grond van bijlage 1 van de Bouwverordening een parkeereis van afgerond één stallingsplaats per woning geldt en dat die parkeerplaats volgens de omgevingsvergunning op eigen terrein zal worden gerealiseerd. In de onderhavige procedure is het derhalve de vraag of het vervallen van een openbare parkeerplaats op grond van de Bouwverordening moet leiden tot compensatie.
2.2.    Artikel 2.5.30 van de Bouwverordening, eerste lid, luidt: Indien de omvang of de bestemming van een gebouw, in verband met de daarvoor te verwachten behoefte aan ruimte, bestemd voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen, […], daartoe aanleiding geeft, moet in deze behoefte in, op of onder dat gebouw, dan wel op of onder het daarbij behorende onbebouwd blijvende terrein in voldoende mate zijn voorzien.
2.3.    Volgens de aangevallen uitspraak komt door de verleende omgevingsvergunning één openbare parkeerplaats te vervallen. Dit is bevestigd door de ter zitting overgelegde foto van de openbare parkeerplaats en de tekening bij de aanvraag. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit artikel 2.5.30 van de Bouwverordening niet volgt dat voor het vervallen van die openbare parkeerplaats gecompenseerd moet worden. Dit artikel heeft betrekking op de parkeerbehoefte die ontstaat naar aanleiding van, in dit geval, de bouw van de eengezinswoning. De onder 2 vermelde uitspraak van de Afdeling geeft evenmin aanleiding tot het oordeel dat voor het vervallen van de openbare parkeerplaats moet worden gecompenseerd. In de tussenuitspraak van 30 november 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BU6381) in die zaak heeft de Afdeling overwogen dat voor de bepaling van de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan van belang is of reeds op eigen terrein gerealiseerde parkeerplaatsen, ter voldoening van de parkeerbehoefte in de bestaande situatie, komen te vervallen. Indien dat het geval is, dient de vermindering van het aantal parkeerplaatsen te worden gecompenseerd. De Afdeling heeft het college in die zaak in de tussenuitspraak opgedragen om inzichtelijk te maken of de parkeerplaatsen op het eigen terrein van het bestaande kinderdagverblijf zijn gelegen en of deze parkeerplaatsen zijn gerealiseerd ter voldoening aan een parkeereis in verband met het verlenen van een bouwvergunning voor het bestaande kinderdagverblijf. In de onder 2 vermelde uitspraak is vervolgens overwogen dat het college niet aan die opdracht heeft voldaan. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat hieruit niet kan worden afgeleid dat het verlies van een openbare parkeerplaats moet worden gecompenseerd op grond van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening. Ter zitting heeft het college onweersproken gesteld dat de openbare parkeerplaats is ontstaan na een wijziging van de weg en derhalve niet is gerelateerd aan enig bouwplan. Van strijd met artikel 2.5.30 van de Bouwverordening is dan ook geen sprake. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.
Het betoog faalt.
3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. De Jong
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2017
628.