201701452/1/A2.
Datum uitspraak: 29 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 december 2016 in zaak nr. 16/632 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 11 september 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aanspraak van [appellante] op kinderopvangtoeslag over 2013 vastgesteld op nihil en de aan haar uitgekeerde voorschotten van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 15 december 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 december 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 november 2017, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, is verschenen.
Overwegingen
1. Het voor deze uitspraak relevante wettelijk kader is opgenomen in de bijlage en maakt deel uit van deze uitspraak.
Inleiding
2. [appellante] heeft in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 augustus 2013 voor haar kind gebruik gemaakt van kinderopvang door tussenkomst van [kinderdagverblijf] en in de periode van 1 september 2013 tot en met 31 december 2013 van buitenschoolse opvang door tussenkomst van [opvanginstelling]. In verband hiermee heeft zij voorschotten ontvangen ten bedrage van € 5.868,00.
3. Aan de nihilstelling van de aanspraak van [appellante] op kinderopvangtoeslag over 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat zij geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt hoeveel uren haar [toeslagpartner] in 2013 in zijn eigen onderneming heeft gewerkt. Voorts heeft de dienst aan de nihilstelling ten grondslag gelegd dat [appellante], ondanks een verzoek daartoe van de dienst, geen jaaropgave of facturen met bankafschriften heeft overgelegd waaruit blijkt wat de kosten van kinderopvang in 2013 zijn geweest en dat zij die kosten daadwerkelijk heeft voldaan.
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat de dienst zich terecht op beide standpunten heeft gesteld. Volgens de rechtbank heeft de dienst de echtgenoot van [appellante], [toeslagpartner], terecht als toeslagpartner aangemerkt, nu [appellante] eerst in juli 2015 een verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed heeft ingediend. Voorts heeft de dienst zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellante] niet inzichtelijk heeft gemaakt hoeveel uren [toeslagpartner] in 2013 heeft gewerkt. Ten slotte heeft de dienst zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij kosten van kinderopvang heeft gemaakt, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
5. [appellante] kan zich met dit oordeel niet verenigen en heeft hoger beroep ingesteld. Volgens haar heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de dienst zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [toeslagpartner] haar toeslagpartner was gedurende heel 2013, nu hij vanaf 1 april 2013 niet meer op haar adres stond ingeschreven in de Basisregistratie Personen (voorheen: de gemeentelijke basisadministratie, hierna: de BRP) en heeft de rechtbank miskend dat zij, nu zij en [toeslagpartner] inmiddels gescheiden zijn, geen urenregistratie van de door [toeslagpartner] gewerkte uren kan opvragen.
5.1. Uit artikel 3, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), gelezen in samenhang met artikel 5a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de Awr) volgt dat een echtgenoot als toeslagpartner wordt aangemerkt. Uit artikel 5a, vierde lid, van de Awr vloeit voort dat dit anders wordt in het geval een verzoek tot echtscheiding respectievelijk tot scheiding van tafel en bed is ingediend en de persoon die als partner werd aangemerkt niet meer op hetzelfde adres in de BRP staat ingeschreven.
Nu [appellante] noch [toeslagpartner] in 2013 een verzoek tot echtscheiding respectievelijk tot scheiding van tafel en bed heeft ingediend, is niet voldaan aan artikel 5a, vierde lid, van de Awr en heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen [toeslagpartner] gedurende heel 2013 terecht als de toeslagpartner van [appellante] heeft aangemerkt. Dat [toeslagpartner] vanaf 2 april 2013 stond ingeschreven op een ander adres in de BRP dan [appellante] doet hier, anders dan [appellante] stelt, niet aan af, nu dat ingevolge artikel 5a, vierde lid, van de Awr niet de enige voorwaarde is om [toeslagpartner] niet langer als partner van [appellante] aan te merken.
Het betoog faalt in zoverre.
5.2. In artikel 1.7, derde lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wkkp) is bepaald dat het aantal uren kinderopvang waarvoor kinderopvangtoeslag kan worden aangevraagd in redelijke verhouding moet staan tot het aantal uren dat de ouder en zijn partner arbeid verrichten. Deze verhouding is neergelegd in artikel 8a van het Besluit kinderopvangtoeslag. De Afdeling deelt het oordeel van de rechtbank dat op grond van de door [appellante] verstrekte gegevens niet kan worden vastgesteld hoeveel uren haar partner daadwerkelijk in zijn onderneming heeft gewerkt. De Belastingdienst/Toeslagen heeft terecht gesteld dat dit niet kan worden afgeleid uit de door [appellante] overgelegde uitdraai van de kalender van 2013. Niet alleen is daartoe van belang dat het daarop aangegeven aantal gewerkte uren, dat, op een aantal weken vakantie na, voor iedere week exact hetzelfde aantal bedraagt, niet wordt ondersteund door bewijsstukken uit objectieve, verifieerbare bronnen, maar voorts blijkt uit die uitdraai niet dat het de agenda van [toeslagpartner] betreft.
Dat, naar [appellante] stelt, zij geen urenregistratie van de door haar ex-partner gewerkte uren kan opvragen, omdat zij inmiddels gescheiden zijn, maakt het voorgaande niet anders. Eén van de voorwaarden om aanspraak op kinderopvangtoeslag over 2013 te maken is ingevolge artikel 1.6, derde lid, aanhef en onder a, van de Wkkp dat de partner arbeid verricht. Het aantal uren kinderopvang dat voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komt is afhankelijk van het aantal uren dat de ouder en zijn partner arbeid verrichten. Degene die aanspraak op kinderopvangtoeslag wil maken moet derhalve het aantal gewerkte uren aantonen en daartoe een deugdelijke administratie bijhouden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 12 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:998). Dat [appellante] de gevraagde urenregistratielijsten van haar partner over 2013 niet kan overleggen, komt dan ook voor haar rekening en risico. Het betoog faalt ook in zoverre.
6. Nu [appellante] niet heeft aangetoond hoeveel uren haar partner heeft gewerkt in 2013, heeft zij reeds hierom geen aanspraak op kinderopvangtoeslag. Dit betekent dat hetgeen zij heeft aangevoerd over het aantonen van de kosten geen bespreking meer behoeft.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Ouwehand, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer griffier
752. BIJLAGE - WETTELIJK KADER (zoals dit luidde in 2013)
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 3:
"1 Partner van de belanghebbende is degene die ingevolge artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen als partner wordt aangemerkt. Artikel 2, zesde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing.
[…]"
Artikel 18:
"1 Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn."
Algemene wet inzake rijksbelastingen
Artikel 5a:
"1 Als partner wordt aangemerkt:
a. de echtgenoot;
b. de ongehuwde meerderjarige persoon waarmee de ongehuwde meerderjarige belastingplichtige een notarieel samenlevingscontract is aangegaan en met wie hij staat ingeschreven op hetzelfde woonadres in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende administratie buiten Nederland.
[…]
4 In afwijking van het eerste lid wordt een persoon niet meer als partner aangemerkt ingeval:
a. een verzoek, zoals bedoeld in artikel 150, respectievelijk 169 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek tot echtscheiding, respectievelijk tot scheiding van tafel en bed is ingediend, en
b. hij niet meer op hetzelfde woonadres in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende administratie buiten Nederland staat ingeschreven als de belastingplichtige.
[…]"
Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
Artikel 1.6:
[…]
"3 Een ouder met een partner heeft slechts aanspraak op een kinderopvangtoeslag, indien de partner in Nederland, een andere lidstaat of Zwitserland woont, en
a. in Nederland of op het continentaal plat, in een andere lidstaat of in Zwitserland arbeid verricht,
[…]"
Artikel 1.7:
"1 De hoogte van de kinderopvangtoeslag is afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
[…]
3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de redelijke verhouding tussen het aantal uren dat de ouder en zijn partner arbeid verrichten, gebruik maken van een voorziening die gericht is op arbeidsinschakeling, of scholing, een opleiding of een cursus volgen, alsmede de in verband daarmee benodigde reistijd, en het aantal uren kinderopvang waarvoor kinderopvangtoeslag kan worden aangevraagd.
[…]"
Besluit kinderopvangtoeslag
Artikel 8a:
"1 Het aantal uren kinderopvang dat voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komt, bedraagt voor ieder kind niet meer dan:
a. 230 uren per kalendermaand;
b. per berekeningsjaar:
1°. 140 procent van het aantal gewerkte uren, waarbij reistijd niet wordt aangemerkt als gewerkte uren, voor dagopvang en gastouderopvang aan een kind in de leeftijd, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, gezamenlijk;
2°. 70 procent van het aantal gewerkte uren, waarbij reistijd niet wordt aangemerkt als gewerkte uren, voor buitenschoolse opvang en gastouderopvang aan een kind in de leeftijd, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, gezamenlijk;
3°. de duur van een voorziening die gericht is op arbeidsinschakeling of scholing, een opleiding of een cursus als bedoeld in artikel 1.6, eerste lid, onderdelen c tot en met j, van de wet uitgedrukt in kalendermaanden, vermenigvuldigd met 230 uren per kalendermaand.
2 Voor het aantal uren dat voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komt, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt uitgegaan van het aantal uren van de ouder of partner die in dat berekeningsjaar het minste uren heeft gewerkt, gebruik heeft gemaakt van een voorziening die gericht is op arbeidsinschakeling of scholing, een opleiding of een cursus heeft gevolgd.
[…]"