ECLI:NL:RVS:2017:3254

Raad van State

Datum uitspraak
29 november 2017
Publicatiedatum
29 november 2017
Zaaknummer
201606754/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van een gedoogbesluit inzake een speelhut op palen te Ermelo

Op 29 november 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellant uit Ermelo tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de intrekking van een gedoogbesluit dat op 28 mei 2015 was genomen met betrekking tot een speelhut op palen op een perceel in Ermelo. Het college van burgemeester en wethouders van Ermelo heeft op 16 september 2015 het gedoogbesluit ingetrokken, waarna de appellant en een medeverzoeker bezwaar maakten. Het college verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk, wat door de rechtbank werd bevestigd in een uitspraak op 21 juli 2016. De appellant ging hiertegen in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 14 september 2017 werd de zaak behandeld. De appellant betoogde dat de rechtbank had miskend dat het college het gedoogbesluit niet had ingetrokken, maar had herroepen. De Afdeling oordeelde dat de intrekking van een gedoogbesluit niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. De Afdeling concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de intrekking als een besluit zouden kwalificeren.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

201606754/1/A1.
Datum uitspraak: 29 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Ermelo,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 juli 2016 in zaak nr. 16/417 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Ermelo.
Procesverloop
Bij brief van 16 september 2015 heeft het college het gedoogbesluit van 28 mei 2015 ten aanzien van de speelhut op palen op het perceel [locatie A] te Ermelo (hierna: het perceel) ingetrokken.
Bij besluit van 16 december 2015 heeft het college het door [appellant] en [persoon A] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 21 juli 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] en [persoon A] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 september 2017, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. I.E. van Duuren-de Jonge en L.M. Jonker, bijgestaan door mr. R.A. Oosterveer, advocaat te Apeldoorn, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Naar aanleiding van een door [persoon B], de eigenaar van de naastgelegen woning [locatie B], ingediend verzoek om handhaving heeft het college het gedoogbesluit van 28 mei 2015 genomen. In dit gedoogbesluit is bepaald dat niet handhavend wordt opgetreden tegen de op het perceel gerealiseerde speelhut op palen. Met de brief van 16 september 2015 heeft het college medegedeeld dat het dit gedoogbesluit weer intrekt.
2.    Het college heeft het bezwaar van [appellant] en [persoon A] tegen het intrekken van het gedoogbesluit niet-ontvankelijk verklaard omdat het intrekken van een gedoogbesluit niet als een besluit kan worden aangemerkt omdat dit niet is gericht op rechtsgevolg.
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college met de brief van 16 september 2015 het gedoogbesluit van 28 mei 2015 niet heeft ingetrokken maar heeft herroepen naar aanleiding van het door hem daartegen gemaakte bezwaar. Hij stelt dat hij wel bezwaar tegen het gedoogbesluit moest maken omdat er aperte onjuistheden in stonden.
3.1.    [appellant] en [persoon A] hebben op 7 juli 2015 bezwaar gemaakt tegen het gedoogbesluit van 28 mei 2015. Het college heeft in de brief van 16 september 2015 toegelicht dat de bezwaarschriften tegen het gedoogbesluit van [appellant] en [persoon A] en [persoon B] voor hem aanleiding zijn geweest om het gedoogbesluit in te trekken. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat van een herroeping in bezwaar geen sprake is omdat het college het gedoogbesluit nog voor het besluit op bezwaar heeft ingetrokken. Gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is het college er in de beslissing op bezwaar dan ook terecht van uitgegaan dat het bezwaar tevens was gericht tegen de intrekking van het gedoogbesluit.
Het betoog faalt in zoverre.
3.2.      Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR3994) kan de intrekking van een gedoogbesluit niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb worden aangemerkt, behoudens bijzondere omstandigheden.
3.3.    De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] betoogt geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat het college het gedoogbesluit wel als een besluit had moeten aanmerken. De rechtbank heeft terecht overwogen dat in de aanhangige procedure over de door het college opgelegde last onder bestuursdwang beoordeeld zal worden of de  speelhut op palen, zoals [appellant] stelt, vergunningvrij mocht worden opgericht. De rechtbank heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat [appellant] niet heeft gesteld dat er vragen zijn die niet aan de orde kunnen komen in het kader van de handhavingsprocedure en wel in het kader van een procedure over de intrekking van het gedoogbesluit. Ook in hoger beroep heeft [appellant] dit niet gesteld of aannemelijk gemaakt. Om die reden is ook de omstandigheid dat het college het gedoogbesluit naar aanleiding van het door [appellant] en [persoon A] gemaakte bezwaar heeft ingetrokken geen aanleiding om de intrekking van het gedoogbesluit in dit geval wel als een besluit aan te merken.
Ook in zoverre faalt het betoog.
4.    Ter zitting heeft [appellant], onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BQ7921), betoogd dat de Afdeling zijn hoger beroep inhoudelijk moet toetsen omdat in de bezwaarfase is verzocht om een proceskostenvergoeding.
4.1.    Niet valt in te zien dat deze verwijzing [appellant] zou baten. De Afdeling toetst zijn hoger beroep inhoudelijk. Een situatie als in de uitspraak waarnaar [appellant] verwijst is hier niet aan de orde. De rechtbank in beroep noch de Afdeling in hoger beroep zijn immers tot de conclusie gekomen dat [appellant] geen belang meer zou hebben bij een inhoudelijke beoordeling van zijn (hoger) beroep.
Het betoog faalt.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, griffier.
w.g. Drop    w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2017
357-845.