ECLI:NL:RVS:2017:3231
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 22 november 2017 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielprocedure. De vreemdeling had op 8 september 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk was verklaard. Tevens was het verzoek van de vreemdeling om een inreisverbod op te heffen afgewezen. De rechtbank Den Haag had op 9 oktober 2017 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarna de vreemdeling hoger beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening.
De vreemdeling vroeg de voorzieningenrechter om te bepalen dat hij niet zou worden uitgezet totdat er op het hoger beroep was beslist, en dat hij opvang en verstrekkingen zou ontvangen volgens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers. De voorzieningenrechter overwoog dat de staatssecretaris had aangegeven de vreemdeling niet naar zijn land van herkomst te zullen uitzetten, waardoor er geen 'arguable claim' aanwezig was. Daarnaast waren er geen andere omstandigheden die aanleiding gaven om de gevraagde voorziening toe te wijzen. Daarom werd het verzoek als kennelijk ongegrond afgewezen.
De voorzieningenrechter besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en wees het verzoek af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 22 november 2017.