ECLI:NL:RVS:2017:3195

Raad van State

Datum uitspraak
22 november 2017
Publicatiedatum
22 november 2017
Zaaknummer
201702940/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag en bewijsvoering van huurbetalingen door appellant

In deze zaak gaat het om de huurtoeslag van appellant over de jaren 2013 en 2014. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij besluiten van 15 en 16 oktober 2015 het recht van appellant op huurtoeslag definitief op nihil gesteld. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de Belastingdienst heeft dit bezwaar gegrond verklaard zonder de nihilstelling te herzien. De rechtbank Noord-Nederland heeft op 10 maart 2017 het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van de besluiten in stand gelaten. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelt dat appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn huurbetalingen. Appellant stelt dat hij de huur contant heeft betaald en verwijst naar bankafschriften en een 'Huurverrekening verklaring' van zijn dochter. De Raad van State concludeert echter dat de overgelegde documenten niet voldoende zijn om aan te tonen dat appellant daadwerkelijk huurkosten heeft gemaakt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de aanspraak op huurtoeslag over 2013 en 2014 terecht op nihil heeft gesteld. Het hoger beroep van appellant wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

201702940/1/A2.
Datum uitspraak: 22 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 10 maart 2017 in zaken nrs. 16/2753 en 16/2990 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluiten van 15 oktober 2015 en 16 oktober 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het recht van [appellant] op huurtoeslag over 2014 respectievelijk 2013 definitief berekend en op nihil gesteld.
Bij onderscheiden besluiten van 27 juni 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] tegen die besluiten gemaakte bezwaar gegrond verklaard, maar de nihilstelling van zijn recht op huurtoeslag over 2013 en 2014 gehandhaafd.
Bij uitspraak van 10 maart 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de besluiten van 27 juni 2016 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van die besluiten geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1.    [appellant] huurt sinds 2004 een woning op het adres [locatie] te Winschoten van zijn dochter, die de woning in eigendom heeft. Hij heeft daarvoor huurtoeslag aangevraagd bij de Belastingdienst/Toeslagen, die hem voor onder meer de jaren 2013 en 2014 voorschotten heeft toegekend.
Aan de nihilstelling van het recht van [appellant] op huurtoeslag over die jaren heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd, zo blijkt pas uit het verweerschrift in eerste aanleg, dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij voor de woning huurkosten heeft gemaakt.
2.    De rechtbank heeft het beroep van [appellant] tegen beide besluiten op bezwaar van 27 juni 2016 gegrond verklaard, omdat in die besluiten niet is gemotiveerd waarom de dienst de nihilstellingen heeft gehandhaafd. Volgens de rechtbank zijn er evenwel geen aanknopingspunten voor het oordeel dat [appellant] alle huurkosten voor 2013 en 2014 heeft voldaan. Gelet hierop heeft de rechtbank bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten geheel in stand blijven.
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij de huur steeds contant betaalde. Uit de door hem overgelegde ‘spreadsheets’ van de mutaties van zijn ING-bankrekening blijkt dat de huurpenningen uit de pinopnames betaald konden worden, hetgeen ook is gebeurd. Dat het contante geld daadwerkelijk voor betaling van de huurpenningen is gebruikt, blijkt ook uit het feit dat uit de mutaties volgt dat hij zijn boodschappen en andere aankopen betaalde via de betaalkaart of per bankgiro. Dat van die betalingen geen kwitanties zijn, heeft te maken met de omstandigheid dat hij de woning van zijn dochter huurde en zij elkaar volledig vertrouwden. Zijn dochter heeft in de ‘Huurverrekening verklaring’ uiteengezet dat de huur telkens aan het einde van het kwartaal verrekend werd. Daarmee wordt bedoeld dat zij niet elke maand exact het juiste huurbedrag heeft ontvangen, maar dat aan het eind van elk kwartaal bleek dat de volledige huur was voldaan. Hiermee is de functie van de kwitantie overgenomen door de ‘Huurverrekening verklaring’. Daar komt nog bij dat zijn dochter de huurpenningen nodig had om aan haar hypothecaire verplichtingen te voldoen. Ook hieruit blijkt dat hij de huurpenningen daadwerkelijk heeft betaald, aldus [appellant].
3.1.    Artikel 1 van de Wet op de huurtoeslag (hierna: de Wht) luidt:
"In deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder:
[…]
e. huurtoeslag: een tegemoetkoming van het Rijk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in de kosten van het huren van een woning;
[…].".
Artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) luidt:
"Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.".
3.2.    Uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wht, volgt dat degene die aanspraak op huurtoeslag maakt, moet kunnen aantonen dat hij huurkosten heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten. Dit betekent dat het aan [appellant] als degene die aanspraak maakt op huurtoeslag was om een deugdelijke administratie van zijn betalingen aan de verhuurder bij te houden.
3.3.    [appellant] heeft eerder geprocedeerd over onder meer de nihilstelling van zijn voorschot huurtoeslag over 2014. In de uitspraak van 26 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1999, heeft de Afdeling geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld, dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij in 2014 huurkosten heeft gehad. De Afdeling heeft daartoe overwogen dat uit de bankafschriften en overzichten weliswaar blijkt dat [appellant] bedragen van zijn bankrekening heeft opgenomen, maar dat daar bij gebrek aan kwitanties niet uit valt af te leiden dat die bedragen geheel of gedeeltelijk zijn gebruikt om de huur te betalen. Voorts heeft de Afdeling in die uitspraak overwogen dat de ‘Huurverrekening verklaring’ niet als kwitantie kan worden aangemerkt en dat het bedrag dat volgens de ‘Huurverrekening verklaring’ over 2014 zou zijn betaald niet overeenkomt met het door [appellant] overgelegde overzicht van bankopnames noch met het door hem overgelegde overzicht huurverrekening. Dat zijn dochter de volledige huuropbrengst nodig had om aan haar hypothecaire verplichtingen te voldoen, betekende naar het oordeel van de Afdeling niet dat [appellant] daarmee heeft aangetoond de huurkosten daadwerkelijk en volledig te hebben voldaan.
[appellant] heeft in deze procedure geen nieuwe of andere stukken overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat hij de huurkosten over 2014 daadwerkelijk en volledig heeft betaald. Gelet hierop heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen zijn aanspraak op huurtoeslag over 2014 terecht definitief op nihil heeft gesteld.
3.4.    [appellant] heeft evenmin voor 2013 aangetoond alle huurkosten daadwerkelijk en volledig te hebben betaald. Ook voor dat jaar geldt dat uit de spreadsheets van mutaties van de bankrekening en uit overzichten weliswaar blijkt dat [appellant] bedragen van zijn bankrekening heeft opgenomen, maar dat hier bij gebrek aan kwitanties niet uit valt af te leiden dat die bedragen geheel of gedeeltelijk zijn gebruikt om de huur te betalen. Uit de ‘Huurverrekening verklaring’ volgt dat de huurkosten in 2013 een bedrag van € 7.980,00 bedroegen. Dit bedrag komt niet overeen met het bedrag dat [appellant] volgens het door hem overgelegde overzicht huurverrekening heeft betaald, te weten € 7.900,00, noch met het bedrag dat [appellant] volgens de spreadsheets met mutaties op zijn ING-rekening heeft betaald, te weten € 9.260,00. Voorts geldt ook hier dat de omstandigheid dat zijn dochter, naar [appellant] stelt, de volledige huuropbrengst nodig had om aan haar hypothecaire verplichtingen te voldoen, niet betekent dat [appellant] daarmee heeft aangetoond dat hij de huurpenningen daadwerkelijk en volledig heeft betaald.
Gelet hierop heeft de rechtbank eveneens met juistheid overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen de aanspraak van [appellant] op huurtoeslag over 2013 terecht definitief op nihil heeft gesteld.
3.5.    Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Ouwehand, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2017
752.