ECLI:NL:RVS:2017:1999

Raad van State

Datum uitspraak
26 juli 2017
Publicatiedatum
26 juli 2017
Zaaknummer
201609204/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep huurtoeslag en bewijsvoering huurbetalingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin zijn beroep tegen besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond werd verklaard. De Belastingdienst had het aan [appellant] toegekende voorschot huurtoeslag over 2014 herzien en op nihil gesteld, en de huurtoeslag over 2012 definitief vastgesteld op nihil, met terugvordering van reeds betaalde voorschotten. De rechtbank oordeelde dat [appellant] niet had aangetoond dat hij huurkosten had gemaakt voor de door hem bewoonde woning, en dat de overgelegde bankafschriften en verklaringen van de verhuurder niet voldoende bewijs boden voor de huurbetalingen.

In hoger beroep betoogt [appellant] dat hij de huurprijs contant heeft betaald en dat de bankafschriften aantonen dat de opgenomen bedragen zijn gebruikt voor de huur. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt echter dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in 2012 en 2014 de volledige huurlasten heeft voldaan. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij huurkosten heeft gehad, en dat hij voor die jaren geen aanspraak heeft op huurtoeslag.

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De zaak benadrukt het belang van een deugdelijke administratie van huurbetalingen voor het verkrijgen van huurtoeslag.

Uitspraak

201609204/1/A2.
Datum uitspraak: 26 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 1 november 2016 in zaak nr. 15/4180 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 23 september 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, voor zover hier van belang, het aan [appellant] toegekende voorschot huurtoeslag over 2014 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 10 oktober 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, voor zover hier van belang, de huurtoeslag van [appellant] over 2012 definitief vastgesteld op nihil en de reeds aan hem betaalde voorschotten over dat jaar teruggevorderd.
Bij besluit van 21 september 2015 is de Belastingdienst/Toeslagen deels tegemoetgekomen aan de door [appellant] tegen de besluiten van 23 september 2014 en 10 oktober 2014 gemaakte bezwaren en heeft hij zich op het standpunt gesteld dat [appellant] vanaf 2012 geen recht heeft op huurtoeslag.
Bij uitspraak van 1 november 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. A. Slijm, advocaat te Winschoten, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellant] huurt sinds 2004 een woning op het adres [locatie] te Winschoten van zijn dochter, die de woning in eigendom heeft. Hij heeft daarvoor huurtoeslag aangevraagd bij de Belastingdienst/Toeslagen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft hem naar aanleiding daarvan voor de jaren 2012 en 2014 voorschotten toegekend. Bij besluit van 23 september 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellant] toegekende voorschot huurtoeslag over 2014 herzien en op nihil gesteld. Bij besluit van 10 oktober 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, de huurtoeslag van [appellant] over 2012 definitief vastgesteld op nihil en de reeds aan hem betaalde voorschotten over dat jaar teruggevorderd. Deze besluiten zijn in bezwaar gehandhaafd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij huurkosten heeft gemaakt voor de door hem bewoonde woning. Uit de door hem overgelegde bankafschriften is gebleken dat over sommige maanden geldbedragen zijn opgenomen die lager zijn dan de verschuldigde huurprijs en dat over andere maanden bedragen zijn opgenomen die de verschuldigde huurprijs overstijgen. Hieruit blijkt niet dat de totale verschuldigde huur is voldaan, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
Geschil en oordeel rechtbank
2.    Tussen partijen is in geschil of [appellant] heeft aangetoond dat hij in 2012 en 2014 huurkosten heeft gemaakt voor de door hem bewoonde woning.
3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat aan de hand van de door [appellant] overgelegde bankafschriften en verklaring van de verhuurder niet kan worden vastgesteld of [appellant] daadwerkelijk de huurgelden heeft voldaan. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de bankafschriften niet voldoende zijn om aan te tonen dat in 2012 en 2014 alle huurkosten zijn voldaan. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat aan de verklaring van de verhuurder - dat zij weliswaar niet elke maand het juiste huurbedrag heeft ontvangen, maar dat aan het einde van elk kwartaal wel de volledige huur was ontvangen - niet de betekenis kan worden toegekend die [appellant] daaraan graag toegekend zou zien, nu deze niet verifieerbaar is aan de hand van objectieve gegevens. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Gronden van het hoger beroep en beoordeling
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat hij daadwerkelijk de huurgelden heeft voldaan. Daartoe voert hij aan dat hij de huurprijs steeds contant betaalde, maar dat uit de door hem overgelegde bankafschriften weldegelijk valt af te leiden dat de door hem opgenomen bedragen zijn gebruikt voor het betalen van de huurprijs. Daaruit blijkt namelijk dat alle andere vaste lasten, zoals de aanschaf van levensmiddelen, kleding, schoeisel en meubels, verzekeringen, belastingen en zorg-, onderhouds- en telefoonkosten zijn betaald met een pinpas of per overschrijving. Dit betekent dat de bankopnames zijn gebruikt voor het betalen van de huur. Volgens [appellant] volgt hieruit, alsmede gelet op het feit dat de verhuurder heeft verklaard dat zij de huurpenningen aan het einde van elk kwartaal volledig heeft ontvangen en dat zij niet in staat is om zonder de huuropbrengst haar hypothecaire verplichtingen te voldoen, dat aangetoond moet worden geacht dat hij de huurprijs in 2012 en 2014 heeft betaald.
4.1.    Artikel 1 van de Wet op de huurtoeslag (hierna: de Wht) luidt:
"In deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder:
[…]
e. huurtoeslag: een tegemoetkoming van het Rijk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in de kosten van het huren van een woning;
[…].".
Artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) luidt:
"Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.".
4.2.    Uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wht, volgt dat degene die aanspraak op huurtoeslag maakt, moet kunnen aantonen dat hij huurkosten heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten. Dit betekent dat het aan [appellant], als degene die aanspraak maakt op huurtoeslag, is om een deugdelijke administratie van zijn betalingen aan de verhuurder bij te houden.
4.3.    Niet in geschil is dat [appellant] de huurkosten steeds contant heeft betaald. Evenmin is in geschil dat, omdat [appellant] de woning van zijn dochter huurde en zij elkaar, naar eigen zeggen, volledig vertrouwden, er geen kwitanties zijn opgemaakt van de betalingen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] met de door hem overgelegde bankafschriften, in combinatie met de door hem in hoger beroep overgelegde overzichten waarop de bankafschriften zijn uitgesplitst, niet aannemelijk gemaakt dat hij in 2012 en 2014 de volledige huurlasten heeft voldaan. Daartoe is van belang dat uit de bankafschriften en overzichten weliswaar blijkt dat [appellant] bedragen van zijn bankrekening heeft opgenomen, maar dat, bij gebrek aan kwitanties, daar niet uit valt af te leiden dat die bedragen geheel of gedeeltelijk zijn gebruikt om de huur te betalen. Anders dan [appellant] ter zitting heeft gesteld kan de door hem overgelegde ‘Huurverrekening verklaring’, opgemaakt en ondertekend op 23 juni 2015, niet als kwitantie worden aangemerkt. Uit deze verklaring volgt dat de huurkosten in 2012 € 6.800,04 en in 2014 € 7.980,00 bedroegen. Deze bedragen komen niet overeen met de bedragen die [appellant] volgens de overgelegde overzichten waarin de bankafschriften zijn uitgesplitst heeft opgenomen. Volgens deze overzichten heeft hij in 2012 in totaal € 11.200,00 en in 2014 in totaal € 9.440,00 bij de bank opgenomen. Ook komen de bedragen die volgens de ‘Huurverrekening verklaring’ zijn betaald niet overeen met de bedragen die [appellant] volgens het door hem overgelegde overzicht huurverrekening heeft betaald. Op dat overzicht is vermeld dat de huur in 2012 € 6.000,00 bedroeg en in 2014 € 7.650,00. Gelet op het vorenstaande is [appellant] er niet in geslaagd aan te tonen wat de hoogte van de huurkosten was in 2012 en 2014 en dat hij die kosten daadwerkelijk heeft voldaan. Dat de verhuurder, naar hij stelt, de volledige huuropbrengst nodig had om aan haar hypothecaire verplichtingen te kunnen voldoen, maakt dit niet anders, aangezien daarmee niet wordt aangetoond dat [appellant] de huurkosten ook daadwerkelijk en volledig heeft betaald.
4.4.    Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij in 2012 en 2014 huurkosten heeft gehad zodat hij voor die jaren geen aanspraak heeft op huurtoeslag.
Het betoog faalt.
Conclusie
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, griffier.
w.g. Steendijk    w.g. Wieland
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2017
502.