ECLI:NL:RVS:2017:3033

Raad van State

Datum uitspraak
8 november 2017
Publicatiedatum
8 november 2017
Zaaknummer
201701030/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van het Nederlanderschap van een vreemdeling wegens verzwijging van relevante feiten bij naturalisatieverzoek

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de intrekking van zijn Nederlanderschap door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De minister heeft het Nederlanderschap ingetrokken op basis van verzwijging van een relevant feit, namelijk dat de vreemdeling op het moment van zijn naturalisatieverzoek al getrouwd was met een andere vrouw in Egypte, terwijl hij in Nederland een verblijfsvergunning had voor verblijf bij zijn Nederlandse partner. De vreemdeling heeft betoogd dat hij pas later met deze vrouw is getrouwd en heeft bewijsstukken overgelegd ter ondersteuning van zijn stelling. De staatssecretaris heeft echter een ambtsbericht overgelegd waaruit blijkt dat het huwelijk in 2008 daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat er voldoende concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid van het ambtsbericht. De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van de staatssecretaris tot intrekking van het Nederlanderschap vernietigd. De staatssecretaris moet nu een nieuw besluit op bezwaar nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de overwegingen van de Afdeling.

Uitspraak

201701030/1/V6.
Datum uitspraak: 8 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vreemdeling], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 19 december 2016 in zaak nr. 14/2595 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 1 december 2011 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het Nederlanderschap van [de vreemdeling] ingetrokken.
Bij besluit van 11 maart 2014 heeft de staatssecretaris het daartegen door [de vreemdeling] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 december 2016 heeft de rechtbank het daartegen door [de vreemdeling] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [de vreemdeling] hoger beroep ingesteld.
[de vreemdeling] heeft een nader stuk ingediend.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2017, waar [de vreemdeling], bijgestaan door mr. E. El-Sharkawi, advocaat te Den Haag, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door drs. J.M. Sidler, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris worden tevens zijn rechtsvoorgangers verstaan.
Inleiding
2. De staatssecretaris heeft het Nederlanderschap van [de vreemdeling] ingetrokken wegens verzwijging van een voor de verlening van het Nederlanderschap relevant feit. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat [de vreemdeling], die ten tijde van zijn op 7 september 2009 ingediende naturalisatieverzoek in het bezit was van een verblijfsvergunning voor verblijf bij zijn Nederlandse partner [partner], op 12 december 2008 in Egypte is getrouwd met [echtgenote]. Dat betekent dat [de vreemdeling] ten tijde van zijn naturalisatieverzoek geen duurzame en exclusieve relatie onderhield met [partner], hetgeen van groot belang is voor de beoordeling van zijn verblijfsrecht en naturalisatieverzoek. [de vreemdeling] had dit feit bij de indiening van zijn naturalisatieverzoek moeten melden, aldus de staatssecretaris in het besluit van 1 december 2011. Bij de hoorzitting in bezwaar heeft de staatssecretaris een huwelijksakte aan [de vreemdeling] getoond ten bewijze van het huwelijk tussen [de vreemdeling] en [echtgenote] in 2008 (hierna: de eerdere huwelijksakte). [de vreemdeling] heeft aan de staatssecretaris een op 28 februari 2011 afgegeven huwelijksakte overgelegd ter staving van zijn stelling, dat hij en [echtgenote] eerst op 25 februari 2010 zijn getrouwd (hierna: de latere huwelijksakte). [de vreemdeling] heeft daarnaast de echtheid en juistheid van de eerdere huwelijksakte betwist. De staatssecretaris heeft vervolgens de minister van Buitenlandse Zaken verzocht verificatieonderzoek te verrichten in Egypte. Uit het naar aanleiding daarvan opgestelde individuele ambtsbericht (hierna: het ambtsbericht) is volgens de staatssecretaris gebleken dat [de vreemdeling] en [echtgenote] daadwerkelijk op 12 december 2008 zijn getrouwd, dat dit huwelijk op 13 december 2008 is geregistreerd in de registers van de Egyptische burgerlijke stand, dat [de vreemdeling] en [echtgenote] op 25 februari 2010 opnieuw zijn getrouwd, dat ook dat huwelijk is geregistreerd in de registers van de Egyptische burgerlijke stand en dat niet is gebleken dat [de vreemdeling] en [echtgenote] tussentijds zijn gescheiden. Uit nadere informatie van de Nederlandse ambassade in Cairo is volgens de staatssecretaris gebleken dat [de vreemdeling] en [echtgenote] tweemaal in Egypte zijn getrouwd en dat het bij de diplomatieke vertegenwoordiging bekend is dat dit in Egypte mogelijk is.
Hangende het beroep tegen het besluit van 11 maart 2014 heeft [de vreemdeling] de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Ter zitting van de voorzieningenrechter heeft [de vreemdeling] een beëdigde vertaling overgelegd van een op 19 mei 2013 afgegeven Egyptische familieakte (hierna: de familieakte), waaruit volgens hem blijkt dat hij eerst op 25 februari 2010 met [echtgenote] is getrouwd. [de vreemdeling] heeft verder bij de rechtbank een verklaring van een Egyptische rechtbank van 25 september 2016 (hierna: de verklaring van de Egyptische rechtbank) overgelegd betreffende de correctie van een fout in een op 13 april 2015 in de registers van de Egyptische burgerlijke stand ingeschreven huwelijksakte.
Uitspraak voorzieningenrechter en aangevallen uitspraak
3. Bij uitspraak van 8 september 2014 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het verzoek van [de vreemdeling] om bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van 11 maart 2014 te schorsen, toegewezen (hierna: de uitspraak van de voorzieningenrechter). De voorzieningenrechter heeft hierbij overwogen dat in het licht van de familieakte, die afkomstig is uit een gezaghebbende bron, niet vast staat dat [de vreemdeling] al in 2008 met [echtgenote] is getrouwd. De voorzieningenrechter heeft verder overwogen dat, indien [de vreemdeling] daadwerkelijk tweemaal met [echtgenote] is getrouwd, aannemelijk is dat beide huwelijken in de registers van de Egyptische burgerlijke stand geregistreerd staan. Nu dat vooralsnog niet is gebleken, moet volgens de voorzieningenrechter worden getwijfeld aan het door de staatssecretaris geleverde bewijs van het huwelijk in 2008.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat [de vreemdeling] niet heeft bestreden dat het ambtsbericht naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat [de vreemdeling] geen concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht om aan de juistheid en volledigheid van het ambtsbericht te twijfelen. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat [de vreemdeling] het bewijs van het huwelijk in 2008 niet heeft ontkracht. Dat [de vreemdeling] met de latere huwelijksakte heeft gestaafd dat hij in 2010 met [echtgenote] is getrouwd, betekent niet dat hij in 2008 niet met haar is getrouwd. De rechtbank heeft verder overwogen dat uit het ambtsbericht blijkt dat het naar Egyptisch recht mogelijk is meer keren met dezelfde persoon te trouwen zonder tussentijds van elkaar te scheiden.
In het hoger beroep van [de vreemdeling]
4. [de vreemdeling] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het ambtsbericht niet op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze tot stand is gekomen. Hij voert daartoe aan dat het ambtsbericht niet door een onafhankelijke derde, maar door de staatssecretaris is opgesteld. Daarnaast omvat het ambtsbericht geen stukken uit de registers van de Egyptische burgerlijke stand. De in het ambtsbericht neergelegde informatie is verkregen van onbekende personen die deze informatie op onrechtmatige wijze hebben verkregen. Hij voert verder aan dat hij concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht om aan de juistheid en volledigheid van het ambtsbericht te twijfelen. Hij wijst daartoe op de uitspraak van de voorzieningenrechter en op het feit dat hij, anders dan de staatssecretaris, authentieke, verifieerbare stukken heeft overgelegd ter staving van zijn stellingen.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 oktober 2001, ECLI:NL:RVS:2001:AD5964), is een ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken een deskundigenadvies aan de staatssecretaris voor de uitoefening van diens bevoegdheden. Indien het op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie verschaft, voor zover verantwoord onder aanduiding van de bronnen waaraan deze informatie is ontleend, mag de staatssecretaris bij de besluitvorming van de juistheid van die informatie uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan die juistheid.
4.2. Anders dan [de vreemdeling] stelt, is het ambtsbericht niet door de staatssecretaris, maar door de minister van Buitenlandse Zaken opgesteld. Dat bij het ambtsbericht geen stukken zijn gevoegd uit de registers van de Egyptische burgerlijke stand, maakt niet dat het ambtsbericht niet objectief of inzichtelijk is. Uit het ambtsbericht blijkt dat de daarin neergelegde conclusies zijn gebaseerd op onderzoek in die registers. Ook is inzichtelijk op welke informatie de conclusie, dat het in Egypte mogelijk is meer keren met dezelfde persoon te trouwen, is gebaseerd. [de vreemdeling] heeft zijn stelling dat de informatie in het ambtsbericht onrechtmatig is verkregen, niet gestaafd.
In zoverre faalt het betoog.
4.3. [de vreemdeling] heeft ter staving van zijn stelling dat hij eerst op 25 februari 2010 met [echtgenote] is getrouwd, verschillende stukken overgelegd waaruit blijkt dat dat huwelijk heeft plaatsgevonden. In aanvulling op de familieakte en de verklaring van de Egyptische rechtbank heeft [de vreemdeling] in hoger beroep een verklaring van een inspecteur van de Egyptische burgerlijke stand van 5 maart 2017 (hierna: de verklaring van de inspecteur) overgelegd, waarin staat dat uit onderzoek is gebleken dat [de vreemdeling] en [echtgenote] op 25 februari 2010 een huwelijksakte hebben geregistreerd in de registers van de Egyptische burgerlijke stand en dat er geen enkel ander huwelijksdocument van hen is geregistreerd. Ter zitting van de Afdeling heeft de staatssecretaris zijn standpunt, dat de verklaring van de inspecteur niet bij de beoordeling van het hoger beroep mag worden betrokken, laten vallen.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat uit de latere huwelijksakte niet is af te leiden dat het door de staatssecretaris gestelde huwelijk in 2008 niet heeft plaatsgevonden. Dat geldt ook voor de familieakte en de verklaring van de Egyptische rechtbank. De verklaring van de inspecteur vormt wel een concrete aanwijzing dat dit huwelijk mogelijk niet heeft plaatsgevonden. De staatssecretaris kan niet zonder meer worden gevolgd in zijn standpunt dat niet is uit te sluiten dat de verklaring van de inspecteur betrekking heeft op het door hem gestelde huwelijk in 2008, aangezien daarin alleen de datum van het huwelijk in 2010 is vermeld. Daar komt bij dat [de vreemdeling] ter zitting van de Afdeling heeft toegelicht dat de verklaring van de inspecteur in een gerechtelijke procedure is vastgesteld. Voorts heeft [de vreemdeling] gesteld dat op de eerdere huwelijksakte geen vingerafdrukken zijn geplaatst, terwijl dat volgens hem in Egypte is vereist. De rechtbank heeft deze stelling onbesproken gelaten, terwijl de staatssecretaris hierover geen standpunt heeft ingenomen. Verder heeft [de vreemdeling] het standpunt van de staatssecretaris, dat het in Egypte mogelijk is meer keren met dezelfde persoon te trouwen zonder tussentijds te scheiden, gemotiveerd betwist.
Gelet op het vorenstaande voert [de vreemdeling] terecht aan dat concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid van de informatie in het ambtsbericht. Dat betekent dat de staatssecretaris het ambtsbericht niet, althans niet zonder nader onderzoek naar het door hem gestelde huwelijk in 2008 en hetgeen [de vreemdeling] daartegen heeft ingebracht, aan zijn besluit van 11 maart 2014 ten grondslag mocht leggen.
In zoverre slaagt het betoog.
5. Het hoger beroep is gegrond. Hetgeen [de vreemdeling] voor het overige heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidend beroep gegrond verklaren en het besluit van 11 maart 2014 vernietigen. De staatssecretaris moet een nieuw besluit op bezwaar nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
6. De staatssecretaris moet op na te melden wijze in de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 19 december 2016 in zaak nr. 14/2595;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 11 maart 2014, V-nummer [nummer];
V. bepaalt dat tegen het door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VI. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij [de vreemdeling] in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.970,00 (zegge: tweeduizend negenhonderdzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan [de vreemdeling] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 415,00 (zegge: vierhonderdvijftien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.V.T.K. Oei, griffier.
w.g. Sevenster w.g. Oei
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 november 2017
670.