201705390/1/V3.
Datum uitspraak: 23 oktober 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 1 juni 2017 in zaak nr. 17/4441 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans de minister van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2017 heeft de staatssecretaris de vreemdeling opgedragen de Europese Unie binnen een termijn van 28 dagen te verlaten.
Bij uitspraak van 1 juni 2017 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard van het tegen dit besluit ingestelde beroep kennis te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Loth, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
1.1. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat bij besluit van 30 april 2015 een aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning is afgewezen en dat dit besluit ook een terugkeerbesluit bevat en dat, nu niet is gebleken van een relevante wijziging in de verblijfsrechtelijke situatie van de vreemdeling en evenmin is gebleken dat zij in de periode tussen het terugkeerbesluit van 30 april 2015 en het terugkeerbesluit van 31 januari 2017 het grondgebied van de Europese Unie heeft verlaten, het laatstgenoemde terugkeerbesluit geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven roept dan die al eerder waren ontstaan. Het terugkeerbesluit van 31 januari 2017 is dus geen besluit in de zin van
artikel 1:3 van de Awb zodat zij onbevoegd is kennis te nemen van het beroep, aldus de rechtbank.
1.2. Bij vorenbedoeld besluit van 30 april 2015 is niet alleen een aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning afgewezen, maar daarbij is tevens een door de vreemdeling gemaakt bezwaar tegen een besluit van 24 februari 2014 ongegrond verklaard. Reeds dat besluit bevat een terugkeerbesluit met een termijn van 28 dagen waarbinnen de vreemdeling Nederland moet verlaten, zodat bij de beoordeling van de zaak van dat terugkeerbesluit moet worden uitgegaan.
1.3. Uit de uitspraak van de Afdeling van 16 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1237, volgt dat, nu de staatssecretaris de vreemdeling in het terugkeerbesluit van 31 januari 2017 opnieuw een vertrektermijn van 28 dagen heeft gegund, dit besluit reeds hierom op rechtsgevolg is gericht. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat zij onbevoegd is kennis te nemen van het beroep. 2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
3. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 1 juni 2017 in zaak nr. 17/4441;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 495,00 (zegge: vierhonderdvijfennegentig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.
w.g. Verheij w.g. Vonk
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2017
345.