201606598/3/R3.
Datum uitspraak: 10 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van:
[opposante], wonend te Lexmond, gemeente Zederik,
tegen de uitspraak van de Afdeling van 10 januari 2017 in zaak nr. 201606598/2/R3.
Procesverloop
Bij uitspraak van 10 januari 2017, in zaak nr. 201606598/2/R3, heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling het verzoek van [opposante] om herziening van de uitspraken van de Afdeling van 13 mei 2015, in zaak nr. 201307872/1/R4 (ECLI:NL:RVS:2015:1505), respectievelijk zaak nr. 201308222/1/R4 (ECLI:NL:RVS:2015:1509), afgewezen. Tegen deze uitspraak heeft [opposante] verzet gedaan.
De Afdeling heeft het verzet ter zitting behandeld op 15 juni 2017, waar [opposante] is verschenen.
Overwegingen
1. Het op deze zaak betrekking hebbend wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
2. In de uitspraak waarvan verzet, heeft de Afdeling het verzoek van [opposante] om herziening van de uitspraken van de Afdeling van 13 mei 2015 afgewezen, omdat de door [opposante] naar voren gebrachte feiten en omstandigheden, die hadden kunnen worden aangedragen in de procedures die tot de uitspraken van 13 mei 2015 hebben geleid, niet kunnen leiden tot herziening van deze uitspraken. De Afdeling heeft er in de uitspraak van 10 januari 2017 op gewezen dat [opposante] de Afdeling eerder heeft verzocht om herziening van de uitspraken van 13 mei 2015. De desbetreffende verzoeken zijn afgewezen bij uitspraak van 30 september 2015, zaken nrs. 201504576/1/R4 en 201504582/1/R4 (ECLI:NL:RVS:2015:3059), en bij uitspraak van 21 maart 2016, in zaak nr. 201507967/2/R4. 3. [opposante] voert in verzet aan dat zij op haar verzoek om herziening ten onrechte niet is gehoord. Dit betoog slaagt niet. Artikel 8:54 van de Awb voorziet in de mogelijkheid dat de bestuursrechter het onderzoek sluit, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat, zoals in dit geval, het verzoek om herziening als kennelijk ongegrond wordt afgewezen. In dat geval voorziet de procedure niet in het horen van betrokkene. Artikel 8:55 van de Awb biedt aan een belanghebbende wel de mogelijkheid verzet te doen bij de bestuursrechter tegen een uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Awb. Overeenkomstig artikel 8:55, vierde lid, van de Awb kan degene die daarom vraagt dan op een zitting worden gehoord. In dit geval heeft de Afdeling, alvorens uitspraak te doen op het verzet, [opposante], die daarom heeft gevraagd, op 15 juni 2017 in de gelegenheid gesteld op een zitting te worden gehoord.
4. Het betoog van [opposante] dat de uitspraak van 10 januari 2017 ten onrechte door een enkelvoudige kamer is behandeld, slaagt niet. De artikelen 8:10a en 8:119 van de Awb, in onderlinge samenhang gelezen, staan in dit geval niet in de weg aan een enkelvoudige behandeling. De stelling van [opposante] ter zitting dat een behandeling van haar verzoek tot herziening door een meervoudige kamer diepgaander en grondiger zou zijn geweest en de uitspraak daarmee aan overtuigingskracht zou hebben gewonnen, doet aan het voorgaande niet af. Die stelling staat er niet aan in de weg dat in een zich daarvoor lenend geval zoals hier, gebruik wordt gemaakt van de wettelijke mogelijkheid de zaak te verwijzen naar een enkelvoudige kamer.
5. [opposante] heeft ter zitting betoogd dat de herzieningsprocedure te beperkt is opgevat, zodat ten onrechte veel van hetgeen zij daar heeft aangevoerd, buiten beschouwing is gelaten. Dit betoog treft geen doel. Het staat de Afdeling niet vrij om in geval van een verzoek om herziening als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb, aangevoerde stellingen en grieven inhoudelijk te bespreken indien niet is voldaan aan alle in het eerste lid van dat artikel genoemde criteria. Anders dan [opposante] betoogt, heeft zij geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb gesteld en voldoet haar verzoek niet aan de in dat artikellid bedoelde criteria.
6. Hetgeen [opposante] in haar verzetschrift en ter zitting heeft aangevoerd biedt, gelet op het voorgaande, geen grond voor twijfel aan de juistheid van de uitkomst van de uitspraak van 10 januari 2017 en leidt niet tot de conclusie dat voortzetting van het onderzoek nodig was en dat [opposante] voorafgaand aan die uitspraak door de Afdeling had moeten worden gehoord.
7. Het verzet is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2017
195-209. BIJLAGE
ALGEMENE WET BESTUURSRECHT
Artikel 8:54
1. Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat:
a. de bestuursrechter kennelijk onbevoegd is,
b. het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is,
c. het beroep kennelijk ongegrond is, of
d. het beroep kennelijk gegrond is.
2. In de uitspraak na toepassing van het eerste lid worden partijen gewezen op artikel 8:55, eerste lid.
Artikel 8:55
1. Tegen de uitspraak, bedoeld in artikel 8:54, tweede lid, kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan verzet doen bij de bestuursrechter.
( … )
4. Alvorens uitspraak te doen op het verzet, stelt de bestuursrechter de indiener van het verzetschrift die daarom heeft gevraagd, in de gelegenheid op een zitting te worden gehoord, tenzij hij van oordeel is dat het verzet gegrond is. In andere gevallen kan de bestuursrechter de indiener in de gelegenheid stellen op een zitting te worden gehoord.
Artikel 8:10a
1. De zaken die bij een andere bestuursrechter dan de rechtbank aanhangig worden gemaakt, worden in behandeling genomen door een meervoudige kamer.
2. Indien een zaak naar het oordeel van de meervoudige kamer geschikt is voor verdere behandeling door één rechter, kan zij deze verwijzen naar een enkelvoudige kamer.
Artikel 8:119
1. De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2. Hoofdstuk 6, titel 8.1, met uitzondering van afdeling 8.1.1 en artikel 8:13, titel 8.2, met uitzondering van artikel 8:41, tweede lid, titel 8.3 en titel 8.5, met uitzondering van artikel 8:109, zijn voor zover nodig van overeenkomstige toepassing.