ECLI:NL:RVS:2017:2773
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om opheffing van voorlopige voorziening in asielzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 13 oktober 2017 uitspraak gedaan op een verzoek van een vreemdeling om opheffing van een eerder getroffen voorlopige voorziening. Deze voorlopige voorziening was vastgesteld op 19 september 2017, waarbij de voorzieningenrechter had bepaald dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie geen nieuw besluit hoefde te nemen totdat de Afdeling op het hoger beroep had beslist. De vreemdeling had in een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 8 augustus 2017, gelijk gekregen in zijn beroep tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel en het inreisverbod dat tegen hem was uitgevaardigd.
De vreemdeling betoogde dat de staatssecretaris geen belang had bij het inwilligen van zijn verzoek om een nieuw besluit, omdat het besluit van 13 februari 2017 ambtshalve was genomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris geen nieuw besluit hoefde te nemen en dat er geen aanleiding bestond om de voorlopige voorziening te handhaven. Het verzoek om opheffing van de voorlopige voorziening werd dan ook als kennelijk gegrond beschouwd en ingewilligd.
Daarnaast werd de minister van Veiligheid en Justitie veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 495,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 13 oktober 2017.