ECLI:NL:RVS:2017:2620

Raad van State

Datum uitspraak
27 september 2017
Publicatiedatum
28 september 2017
Zaaknummer
201706566/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling in vreemdelingenbewaring en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld op 21 juli 2017. De vreemdeling had eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, die door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.M. Straver, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Raad van State heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft op basis van zijn opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank had niet onderkend dat de vreemdeling rechtmatig verblijf had, waardoor de maatregel van bewaring niet op een onjuiste wettelijke grondslag berustte. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing werd genomen op 27 september 2017.

Uitspraak

201706566/1/V3.
Datum uitspraak: 27 september 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 7 augustus 2017 in zaak nr. NL17.5618 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 21 juli 2017 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 7 augustus 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.M. Straver, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.    Bij besluit van 14 november 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd. Bij uitspraak van 14 december 2016 heeft de rechtbank, zittingsplaats Utrecht, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 2 februari 2017 in zaak nr. 201609856/1/V2 heeft de Afdeling die uitspraak bevestigd.
Op 20 juli 2017 hebben ambtenaren van politie de vreemdeling krachtens artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht aangehouden. De vreemdeling is op 21 juli 2017 krachtens artikel 50 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor en aldaar opgehouden. De vreemdeling heeft vervolgens een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft de vreemdeling krachtens artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. De staatssecretaris heeft nog niet beslist op de aanvraag van de vreemdeling.
Aangevallen uitspraak en grief
3.    De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX9308, overwogen dat de vreemdeling als gevolg van het indienen van zijn opvolgende aanvraag rechtmatig verblijf heeft, als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000, zodat de maatregel van bewaring niet op een onjuiste wettelijke grondslag berust.
In de enige grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank, door aldus te overwegen, niet heeft onderkend dat hij ingevolge artikel 66a, zesde lid, van de Vw 2000 geen rechtmatig verblijf heeft, omdat hij een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. Volgens de vreemdeling kon hij daarom niet krachtens artikel 59b van de Vw 2000 in bewaring worden gesteld.
Beoordeling
3.1.    In de uitspraak van 18 juli 2012, waarnaar de rechtbank heeft verwezen, heeft de Afdeling hetgeen zij in haar uitspraak van 12 april 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW3971, heeft overwogen samengevat. Van deze uitspraak is de Afdeling bij uitspraak van 8 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:959, teruggekomen. In deze laatste uitspraak is, samengevat, overwogen dat een eerder uitgevaardigd terugkeerbesluit niet van rechtswege vervalt op het moment van het indienen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar wordt geschorst. Dit geldt evenzeer voor een eerder uitgevaardigd inreisverbod (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 20 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:80).
Uit het vorenstaande volgt dat het bij besluit van 14 november 2016 jegens de vreemdeling uitgevaardigde inreisverbod door de op 21 juli 2017 ingediende opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is geschorst. Omdat aldus niet aan het vereiste voor toepassing van artikel 66a, zesde lid, van de Vw 2000 is voldaan - het schorsen van het inreisverbod heeft tot gevolg dat dit verbod niet geldt - is deze bepaling niet op de vreemdeling van toepassing.
De vraag of de vreemdeling door het indienen van vorenbedoelde opvolgende aanvraag rechtmatig verblijf heeft, moet daarom worden beantwoord aan de hand van artikel 8 van de Vw 2000, gelezen in samenhang met artikel 3.1, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000). De staatssecretaris heeft niet gesteld dat de in deze laatste bepaling bedoelde uitzonderingen zich voordoen. Evenmin bieden de op de zaak betrekking hebbende stukken daartoe aanleiding.
Dat betekent dat de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000 en aldus op de juiste wettelijk grondslag in bewaring is gesteld.
De grief faalt.
Conclusie
4.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
5.    Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van de Kolk
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 september 2017
347. Bijlage
Vw 2000
Artikel 8
De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:
[…];
f. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd […], terwijl bij of krachtens deze wet dan wel op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist.
Artikel 59b
1. De vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, g of h, voor zover dit betrekking heeft op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28, kan door Onze Minister in bewaring worden gesteld, indien:
[…];
b. bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, met name indien er sprake is van een risico op onttrekking;
[…].
Artikel 66a
[…].
6. In afwijking van artikel 8 kan de vreemdeling jegens wie een inreisverbod geldt of die is gesignaleerd ter fine van weigering van de toegang geen rechtmatig verblijf hebben, met uitzondering van het rechtmatig verblijf:
a. van de vreemdeling die een eerste aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 heeft ingediend, zolang op die aanvraag nog niet is beslist;
b. bedoeld in artikel 8, onder j, en
c. van de vreemdeling wiens uitzetting op grond van een rechterlijke beslissing achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of beroepschrift is beslist.
Vb 2000
Artikel 3.1:
[…].
2. Het indienen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft tot gevolg dat de uitzetting achterwege blijft, tenzij:
a. de vreemdeling een opvolgende aanvraag heeft ingediend nadat een eerdere opvolgende aanvraag definitief niet-ontvankelijk is verklaard met toepassing van artikel 30a, eerste lid, onderdeel d, van de Wet of definitief als kennelijk ongegrond of als ongegrond is afgewezen met toepassing van artikel 30b of 31 van de Wet, en geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag;
b. een eerdere aanvraag niet in behandeling is genomen op grond van artikel 30 van de Wet en geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag;
c. de vreemdeling die de aanvraag heeft ingediend, wordt overgeleverd of uitgeleverd hetzij aan een andere lidstaat uit hoofde van verplichtingen overeenkomstig een Europees aanhoudingsbevel of anderszins, hetzij aan internationale strafhoven of tribunalen;
d. de vreemdeling die de aanvraag heeft ingediend, wordt overgeleverd of uitgeleverd aan een derde land; of
e. de vreemdeling een eerste opvolgende aanvraag heeft ingediend louter teneinde de uitvoering van het terugkeerbesluit te vertragen of te verhinderen en de aanvraag niet-ontvankelijk kan worden verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onderdeel d, van de Wet.
3. De uitzonderingen, bedoeld in het tweede lid zijn niet van toepassing, indien uitzetting zou leiden tot een schending van het Vluchtelingenverdrag, Unierechtelijke verplichtingen, het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden of het Verdrag tegen foltering en andere wrede onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.
4. Bij de beoordeling of sprake is van een aanvraag die louter is ingediend teneinde de uitvoering van het terugkeerbesluit te vertragen of te verhinderen als bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, worden alle omstandigheden van het geval betrokken, waaronder met name:
a. de termijn waarbinnen de vreemdeling zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kenbaar heeft gemaakt in het licht van zijn verklaringen hieromtrent;
b. de omstandigheden waaronder de vreemdeling is aangetroffen dan wel zijn aanvraag kenbaar heeft gemaakt;
c. of de vreemdeling in het Schengeninformatiesysteem ter zake van een inreisverbod gesignaleerd staat;
d. de gestelde nationaliteit in het licht van de toepassing van artikel 30b, eerste lid, onder b van de Wet;
e. de onderbouwing van de aanvraag.