ECLI:NL:RVS:2017:259

Raad van State

Datum uitspraak
1 februari 2017
Publicatiedatum
1 februari 2017
Zaaknummer
201604535/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag en medebewoners: beoordeling van inschrijvingen in de gemeentelijke basisadministratie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 11 mei 2016 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluit van 24 februari 2015 de huurtoeslag van [appellant] voor het jaar 2011 vastgesteld op nihil en € 3.000,00 aan ten onrechte toegekende voorschotten teruggevorderd. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht de inschrijvingen in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) had gehanteerd om te concluderen dat [appellant] medebewoners had, wiens inkomens zijn draagkracht beïnvloedden.

Tijdens de zitting op 16 januari 2017 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.S. Dunant Maurits. De Belastingdienst/Toeslagen werd vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld aan de hand van relevante wetgeving, waaronder de Wet op de huurtoeslag en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. De Afdeling concludeerde dat de Belastingdienst/Toeslagen de inschrijvingen in de GBA als uitgangspunt mocht nemen en dat [appellant] niet had aangetoond dat de inschrijvingen van de medebewoners onjuist waren.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 1 februari 2017.

Uitspraak

201604535/1/A2.
Datum uitspraak: 1 februari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 11 mei 2016 in zaak nr. 15/6538 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 24 februari 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] voor het jaar 2011 vastgesteld op nihil en een bedrag van € 3.000,00 aan ten onrechte toegekende voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 19 oktober 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 mei 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 januari 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.S. Dunant Maurits, advocaat te Leeuwarden, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] huurde in 2011 woonruimte aan de [locatie] in Oss. In de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna ook: de GBA; thans: basisregistratie personen) stonden op dat adres gedurende verschillende perioden in 2011 eveneens [persoon A], [persoon B], [persoon C] en [persoon D] ingeschreven.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 24 februari 2015, gehandhaafd bij besluit van 19 oktober 2015, ten grondslag gelegd dat uit de GBA volgt dat [appellant] in 2011 medebewoners heeft gehad en dat hij niet heeft aangetoond dat deze gegevens onjuist zijn. Daarom heeft de Belastingdienst/Toeslagen de inkomens van de medebewoners betrokken bij het bepalen van de draagkracht van [appellant]. Nu het gezamenlijke toetsingsinkomen te hoog is om voor huurtoeslag in aanmerking te komen heeft de Belastingdienst/Toeslagen bepaald dat [appellant] over 2011 geen recht heeft op huurtoeslag.
De rechtbank
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] over 2011 terecht op nihil heeft vastgesteld. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen mocht uitgaan van de inschrijvingen in de GBA. De Belastingdienst/Toeslagen mocht de betrokken personen dan ook aanmerken als medebewoners van [appellant] en heeft hun inkomens terecht meegerekend bij het bepalen van de hoogte van de huurtoeslag.
Hoger beroep
3. Niet in geschil is dat [persoon A] in 2011 toeslagpartner van [appellant] was. In geschil is of de Belastingdienst/Toeslagen [persoon D], [persoon B] en [persoon C] als zijn medebewoners mocht aanmerken. Uit een in hoger beroep overgelegde transcriptie van een telefoongesprek tussen hem en een ambtenaar van de gemeente Oss op 11 juli 2016 volgt volgens [appellant] dat in 2011 twee mensen in de GBA op het toeslagadres stonden ingeschreven die daar feitelijk niet verbleven en dat uit een huisbezoek door de gemeente Oss is gebleken dat aan [persoon A] terecht een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande is toegekend.
3.1. De relevante bepalingen luiden als volgt:
Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht)
Artikel 1a
"1. Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
[…]"
Artikel 7
"1. Het recht op en de hoogte van de huurtoeslag is afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
[…]"
Artikel 9
"[…]
2. In afwijking van het eerste lid kan een huurtoeslag worden toegekend, als de onjuiste inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens niet aan de huurder kan worden toegerekend."
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir)
Artikel 2
"1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, wordt verstaan onder:
e. medebewoner: de persoon die op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens […]."
Artikel 7
"[…]
2. Indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van een tegemoetkoming, wordt mede het toetsingsinkomen van de medebewoners in aanmerking genomen."
3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2886) heeft, gelet op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Awir, bij de beoordeling of iemand als medebewoner moet worden aangemerkt en derhalve diens toetsingsinkomen ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wht, gelezen in samenhang met artikel 7, tweede lid, van de Awir, moet worden betrokken bij de berekening van de draagkracht en de hoogte van de huurtoeslag, de inschrijving in de GBA als uitgangspunt te gelden. Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Wht kan evenwel bij de toekenning van huurtoeslag van de inschrijving in de GBA worden afgeweken, als de onjuiste inschrijving in de GBA niet aan de huurder kan worden toegerekend. Daarbij moet eerst komen vast te staan dat de inschrijving in de GBA onjuist is. De huurder die zich op een feitelijk onjuiste inschrijving van een derde beroept dient dit zoveel mogelijk met objectieve gegevens aan te tonen.
3.3. [appellant] heeft met de door hem overgelegde stukken niet aangetoond dat de inschrijvingen van [persoon B], [persoon C] en [persoon D] in de GBA onjuist zijn. De stelling van [appellant] over de medebewoners wordt niet ondersteund door gegevens uit objectieve bron. De transcriptie van het telefoongesprek met een ambtenaar van de gemeente Oss, de in beroep overgelegde e-mail van een toezichthouder van de gemeente Oss, de e-mailcorrespondentie met een medewerker van Reinier van Arkel, de e-mail aan de gemeente Oss en het overzicht van huurbetalingen leveren inhoudelijk geen bewijs op dat geen sprake is van medebewoning.
Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen mocht uitgaan van de inschrijvingen in de GBA en [persoon B], [persoon C] en [persoon D] mocht aanmerken als medebewoners in de betrokken perioden in 2011.
3.4. Het betoog faalt.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Borman w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2017
18-809.