ECLI:NL:RVS:2017:2562

Raad van State

Datum uitspraak
20 september 2017
Publicatiedatum
20 september 2017
Zaaknummer
201604238/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit burgemeester Utrecht over terrasvergunning voor De Thai Utrecht B.V.

Op 20 september 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in de hoger beroepen van de burgemeester van Utrecht en De Thai Utrecht B.V. De zaak betreft een besluit van de burgemeester van Utrecht van 19 juli 2017, waarin het bezwaar van De Thai tegen een eerder besluit van 3 februari 2015 opnieuw ongegrond werd verklaard. De Thai had een aanvraag ingediend voor een terrasvergunning, maar de burgemeester weigerde deze op basis van het ter plaatse geldende horecabeleid, het zogenaamde OHU 2012, dat terrassen op die locatie uitsluit. De Afdeling had eerder, op 7 juni 2017, in een tussenuitspraak de burgemeester opgedragen om het gebrek in het besluit van 16 juli 2015 te herstellen. In de uitspraak van 20 september 2017 bevestigde de Afdeling de eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 21 april 2016, waarin de rechtbank de weigering van de vergunning had bekrachtigd. De Afdeling oordeelde dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de woon- en leefomgeving al zodanig belast is dat er geen extra terrassen kunnen worden toegestaan. De burgemeester had ook geen aanleiding gezien om een terras met beperkte openingsduur te vergunnen, omdat de druk op het woon- en leefklimaat al te hoog is. De Thai betoogde dat de burgemeester niet voldoende rekening had gehouden met de specifieke omstandigheden van hun horecabedrijf, maar de Afdeling oordeelde dat de burgemeester dit niet nader hoefde te onderbouwen, gezien de reeds bestaande druk op het gebied. De uitspraak eindigde met een veroordeling van de burgemeester tot vergoeding van proceskosten aan De Thai.

Uitspraak

201604238/2/A3.
Datum uitspraak: 20 september 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1.    de burgemeester van Utrecht,
2.    De Thai Utrecht B.V., gevestigd te Utrecht,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 21 april 2016 in zaak nr. 15/4458 in het geding tussen:
De Thai
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 7 juni 2017 in zaak nr. 201604238/1/A3 heeft de Afdeling de burgemeester opgedragen om binnen zes weken na verzending van die tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het gebrek in het besluit van 16 juli 2015 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 19 juli 2017 heeft de burgemeester het bezwaar van De Thai tegen het besluit van 3 februari 2015 opnieuw ongegrond verklaard.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft De Thai op 8 augustus 2017 een zienswijze naar voren gebracht.
De burgemeester heeft een nader stuk ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de Afdeling bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Voor de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen verwijst de Afdeling naar de tussenuitspraak.
2.    Gelet op hetgeen onder 4.2. en 5.1. in de tussenuitspraak is overwogen is het hoger beroep van de burgemeester ongegrond en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd. Gelet op hetgeen onder 9.1. in de tussenuitspraak is overwogen is het van rechtswege beroep van De Thai tegen het besluit van 14 juni 2016 gegrond. Dit besluit komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
3.    Gevolg gevend aan de tussenuitspraak heeft de burgemeester op 19 juli 2017 een nieuw besluit op bezwaar genomen. Hierin heeft hij de afwijzing van de aanvraag voor het mede-exploiteren van een terras bij het restaurant wederom gehandhaafd. De burgemeester heeft hierbij aangesloten bij het OHU 2012, waarin is neergelegd dat op de desbetreffende locatie geen terrassen zijn toegestaan. Aan dit uitgangspunt ligt ten grondslag dat de gemeente het binnenstedelijke woon- en leefklimaat wil behouden. Voor de terrasbeperking is bewust geen onderscheid gemaakt naar de aard van het horecabedrijf en de wijze van bedrijfsvoering, omdat terrassen in alle gevallen voor meer overlast zorgen. Ook terrassen bij lichte horecacategorieën worden intensief gebruikt en kunnen een overlastgevende uitstraling op de omgeving hebben, gelet op het stemgeluid van bezoekers op terrassen. Het perceel van de Thai bevindt zich in een karakteristiek deel van de Oudegracht en is gelegen tussen twee commerciële gebieden, te weten het winkelgebied en de Twijnstraat/Ledig erf. Dit gebied kenmerkt zich door een hoge mate van bewoning en enkele, kleinschalige commerciële functies. De werven worden vooral gebruikt voor bedrijfsmatige opslag en als onderdeel van de bovengelegen woonruimte. De burgemeester acht uitbreiding van horecabedrijven met terrassen in dit kwetsbare gebied uitgesloten. Sinds jaar en dag wordt dit karakteristieke gebied beschermd tegen uitbreiding van horeca. Hij wijst op grote maatschappelijke weerstand van de bewoners tegen elke vorm van uitbreiding van horeca ter plaatse en op klachten tegen bestaande horecazaken. Gelet hierop is er ook geen mogelijkheid De Thai een terras met beperkte openingsduur te vergunnen. Anders dan De Thai stelt zijn er meer horecabedrijven aan de Oudegracht die niet over een terrasvergunning beschikken, te weten drie van de negen. De Ouzeri beschikt wel over een terras, maar dit is geen gelijk geval omdat hier abusievelijk onder het regime van het OHU 2007 een terras is vergund. De aanvraag van De Thai is van na de inwerkingtreding van de OHU 2012. Een vergunningaanvraag van De Grote Catacomben voor een terras is net als die van De Thai afgewezen. Strijd met het gelijkheidsbeginsel is derhalve niet aan de orde, aldus de burgemeester.
4.    De Thai betoogt dat de burgemeester het door de Afdeling geconstateerde gebrek met het besluit van 19 juli 2017 niet heeft hersteld. Het besluit komt er nog altijd op neer dat de terrasvergunning moet worden geweigerd omdat terrassen op de desbetreffende locatie zijn uitgesloten volgens het OHU 2012. Hij wijst erop dat het om een terras van slechts geringe omvang gaat dat slechts zes dagen per week van 17.00 uur tot 22.00 uur is geopend. Er zal dus maar een beperkt aantal bezoekers per week het terras gebruiken. Dit restaurant moet worden onderscheiden van cafés, bars en uitgaansgelegenheden. Er is geen reden om aan te nemen dat het vergunnen van het terras bij het restaurant een negatieve invloed op het woon- en leefklimaat zal hebben of de reeds aanwezige druk daarop ontoelaatbaar zal vergroten. Uit het besluit blijkt niet op welke wijze de burgemeester rekening heeft gehouden met de in artikel 9, tweede lid, van de Horecaverordening genoemde factoren. Met de algemene omschrijving van het karakter van de locatie doet de burgemeester voorkomen alsof dit een rustig woongedeelte aan de Oudegracht is, terwijl iedere inwoner van Utrecht weet dat het publiek dit deel van de gracht in de avond en nacht gebruikt als doorgaande route van en naar de binnenstad en als verbinding tussen twee belangrijke concentraties van horecagelegenheden. De gemeente heeft zelf horeca toegelaten in het gebied. De bewoners op deze locatie hebben zelf gekozen voor een woning in het uitgaanscentrum van de stad. Verder heeft de burgemeester nog altijd geen rekening gehouden met de aard van het horecabedrijf en met de wijze van bedrijfsvoering. De burgemeester heeft geen onderzoek gedaan naar de situatie ter plaatse waaruit blijkt waaraan het woon- en leefklimaat ter plaatse blootstaat dan wel bloot komt te staan door het vergunnen van het terras.
4.1.    Het standpunt van de burgemeester in het besluit van 19 juli 2017, waarbij de weigering van de vergunning voor het terras is gehandhaafd, komt er op neer dat de woon- en leefomgeving van de locatie waar De Thai een terras wil exploiteren al zodanig is belast dat binnen dat gebied geen terrassen meer kunnen worden toegestaan zonder de woon- en leefomgeving op ontoelaatbare wijze nadelig te beïnvloeden in de zin van artikel 9, eerste lid, onderdeel d, van de Horecaverordening. De burgemeester heeft zich in redelijkheid op dit standpunt kunnen stellen. Daartoe is het volgende van belang. Vaststaat dat het restaurant is gelegen aan een doorgaande route van en naar het winkelcentrum van Utrecht en tussen twee belangrijke concentraties van horecagelegenheden. Van deze doorgaande route wordt intensief gebruik gemaakt door het publiek, zoals De Thai ook erkent. Weliswaar heeft de burgemeester slechts in algemene zin gewezen op klachten en maatschappelijke weerstand van bewoners tegen uitbreiding van horeca ter plaatse, maar ook uit hetgeen door De Thai is aangevoerd blijkt dat ter plaatse sprake is van een belast woon- en leefklimaat. De Thai bestrijdt niet dat het gebied wordt gekenmerkt door een hoge mate van bewoning. Mede gelet op de omstandigheid dat het restaurant is gelegen aan een doorgaande route, is het standpunt van de burgemeester dat ook terrassen bij lichte horeca-inrichtingen intensief worden gebruikt aannemelijk. Gezien de reeds bestaande druk op het woon- en leefklimaat ter plaatse mocht de burgemeester de afwijzing van de aanvraag om een vergunning voor het terras te verlenen in bezwaar handhaven. De burgemeester was niet gehouden om aan De Thai een terras met beperkte openingsduur te vergunnen, te weten van 17.00 uur tot 22.00 uur. In dat kader is van belang dat De Thai erop heeft gewezen dat het algemeen bekend is dat het desbetreffende gedeelte van de Oudegracht ook in de avond intensief wordt gebruikt als doorgaande route. Aannemelijk is daarom dat de hiervoor genoemde druk op het woon- en leefklimaat zich ook voordoet tussen 17.00 uur en 22.00 uur. De Thai verwijt de burgemeester dat hij niet kenbaar rekening heeft gehouden met de aard van het horecabedrijf en de wijze van bedrijfsvoering, in de zin van artikel 9, tweede lid, van de Horecaverordening. Dit verwijt treft geen doel omdat in het besluit van 19 juli 2017 besloten ligt dat ook bij een exploitatie van het terras op een voor het woon- en leefklimaat minst belastende wijze, de reeds bestaande druk op dit klimaat niet toelaat vergunning te verlenen voor deze extra belasting. Daarvan uitgaande behoefde de burgemeester de aard van het horecabedrijf en de wijze waarop het terras zou worden geëxploiteerd niet nader in zijn overwegingen te betrekken.
Tot slot heeft de burgemeester terecht geen aanleiding gezien voor vergunningverlening op grond van het gelijkheidsbeginsel. Van de zes horecabedrijven waaraan een terrasvergunning is verleend, hebben twee hun vergunningen al ver voor 2000 verkregen. Het gaat hier om vergunningen van voor de invoering van het strikte terrassenreglement. Het terrassenverbod ziet niet op reeds bestaande, legale situaties van voor de invoering van het terrassenreglement. Voor drie van de terrassen is in 2010 een vergunning verleend onder het OHU 2007, de voorganger van het OHU 2012. De burgemeester heeft zich op het standpunt gesteld dat deze drie vergunningen ten onrechte zijn verleend. Het hier voorliggende geval onderscheidt zich eveneens van het geval van horecaonderneming Ouzeri. Daar was de aanvraag om een exploitatievergunning reeds aangevraagd voor de inwerkingtreding van het OHU 2012. Vlak daarvoor waren in de directe nabijheid van Ouzeri onder het regime van het OHU 2007 aan andere bedrijven exploitatievergunningen verleend voor een terras terwijl die net als Ouzeri niet in aanmerking kwamen voor een terrasvergunning. In het geval van Ouzeri is toen toch een exploitatievergunning verleend onder uitdrukkelijke vermelding dat anderen geen rechten kunnen ontlenen aan deze specifieke afwijking van het OHU 2012.
Het betoog faalt.
5.    De conclusie is dat de burgemeester de afwijzing van de aanvraag van De Thai om verlening van een exploitatievergunning voor een terras in bezwaar mocht handhaven.
6.    De burgemeester dient ten aanzien van De Thai op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    verklaart het beroep van De Thai Utrecht B.V. tegen het besluit van de burgemeester van Utrecht van 14 juni 2016, kenmerk b16.1914, gegrond;
III.    vernietigt het besluit van de burgemeester van Utrecht van 14 juni 2016, kenmerk b16.1914;
IV.    verklaart het beroep van De Thai Utrecht B.V. tegen het besluit van de burgemeester van Utrecht van 19 juli 2017, kenmerk b15.1177, ongegrond;
V.    veroordeelt de burgemeester van Utrecht tot vergoeding van bij De Thai Utrecht B.V. in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.485,00 (zegge: veertienhonderdvijfentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.    bepaalt dat van de burgemeester van Utrecht een griffierecht van € 503,00 (zegge: vijfhonderddrie euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. G.T.J.M. Jurgens en mr. R.J. Koopman, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Niane-van de Put, griffier.
w.g. Slump    w.g. Niane-van de Put
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2017
805.