201701147/1/V2.
Datum uitspraak: 13 september 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 30 januari 2017 in zaak nr. 16/4227 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 4 maart 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 30 januari 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. G.H.P. Buren, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag met toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) als kennelijk ongegrond afgewezen. Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de vreemdeling afkomstig is uit Mongolië, dat door hem bij regeling van 10 februari 2016, nummer 732095, houdende wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (hierna: het VV 2000; Stcrt. 2016, 8083) is aangewezen als veilig land van herkomst in de zin van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, artikel 3.105ba van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) en artikel 3.37f van het VV 2000. De rechtbank heeft overwogen dat voldaan is aan de in deze artikelen neergelegde vereisten en dat de staatssecretaris zorgvuldig heeft onderzocht en deugdelijk heeft gemotiveerd dat Mongolië in het algemeen en ook in het geval van de vreemdeling als veilig land van herkomst kan worden aangewezen. Hiertegen komt de vreemdeling in hoger beroep.
2.1. In eerdere uitspraken van de rechtbank, waaronder die van zittingsplaats Groningen, van 6 juni 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:6136, is de aanwijzing van Mongolië als veilig land van herkomst onverbindend verklaard. Hiertoe is onder meer redengevend geacht dat de staatssecretaris niet de in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000 genoemde informatiebronnen heeft geraadpleegd en dat hij niet heeft bezien in hoeverre informatie kan worden geleverd door internationale organisaties. Gelet op deze uitspraken en het hogerberoepschrift ziet de Afdeling aanleiding om in deze zaak in te gaan op de vraag of de rechtbank terecht heeft overwogen dat de aanwijzing van Mongolië als veilig land van herkomst voldoet aan de wettelijk voorgeschreven vereisten. Overwegingen rechtbank
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris de aanwijzing van Mongolië als veilig land van herkomst blijkens de eerste bijlage van de brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 9 februari 2016 (Kamerstukken II 2015/16, 19 637, nr. 2123) heeft gebaseerd op het "Mongolia 2014 human rights report" van het US Department of State van 14 oktober 2015, de Fragile States Index 2015 van The Fund for Peace en een score van 2015 van het Freedom House.
2.3. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de motivering van de aanwijzing bij brief van 8 november 2016 en ter zitting bij de rechtbank heeft aangevuld. Hij heeft verwezen naar het "BTI 2016 Mongolia Country Report" van de Bertelsmann Foundation, het "Mongolia 2015 human rights report" van het US Department of State, een rapport van Kaleidoscope Human Rights Foundation van april 2015 en het Amnesty International Report 2015/16 van 24 februari 2016.
2.4. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de vreemdeling onder meer heeft verwezen naar voormelde uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 6 juni 2016. De staatssecretaris heeft volgens de rechtbank ter zitting bij de rechtbank en in een brief van 18 november 2016 toegelicht dat hij geen informatie uit andere lidstaten, het EASO, de UNHCR en de Raad van Europa, genoemd in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000, heeft geraadpleegd, omdat die bronnen er niet zijn.
2.5. Volgens de rechtbank is uit de tekst van artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000 af te leiden dat de staatssecretaris zijn onderzoek moet baseren op objectieve en recente informatie, waarbij hij in ieder geval en voor zover beschikbaar, informatie uit de in dat artikel vermelde bronnen moet raadplegen. Dit betekent echter niet dat als die informatie er niet is, de staatssecretaris een aanwijzing niet op andere objectieve en recente bronnen mag baseren. De door hem bij de aanwijzing van Mongolië als veilig land van herkomst betrokken informatiebronnen kunnen ook worden aangemerkt als gezaghebbende bronnen. De omstandigheid dat hij zijn standpunt dat Mongolië een veilig van land herkomst is, niet heeft gestoeld op de in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000 genoemde informatiebronnen, geeft geen grond voor het oordeel dat dat standpunt niet deugdelijk is gemotiveerd, aldus de rechtbank.
2.6. Dat het rapport van Amnesty International van 25 februari 2015 door de staatssecretaris ten onrechte en bewust buiten beschouwing is gelaten, volgt de rechtbank niet, omdat de staatssecretaris ter zitting naar voren heeft gebracht dat in dat rapport niets anders staat beschreven dan in de door hem reeds betrokken informatiebronnen.
2.7. Hierna heeft de rechtbank overwogen dat de staatssecretaris uit de door hem betrokken informatiebronnen terecht heeft afgeleid dat er in Mongolië wet- en regelgeving is die vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM verbiedt en het voor de autoriteiten van dat land mogelijk maakt om hiertegen bescherming te bieden (juridische situatie). De staatssecretaris heeft uit de betrokken informatiebronnen en de daarin vermelde informatie eveneens terecht afgeleid dat de wet- en regelgeving in Mongolië in de praktijk wordt toegepast en dat bescherming dus ook feitelijk wordt geboden (feitelijke situatie). Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris zorgvuldig heeft onderzocht en deugdelijk heeft gemotiveerd dat Mongolië als veilig land van herkomst kan worden aangewezen.
Grief over de aanwijzing van Mongolië als veilig land van herkomst
3. In de eerste grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen zoals hiervoor onder 2.2 tot en met 2.7 is weergegeven.
Aanvulling van de motivering
3.1. De vreemdeling voert hiertoe tevergeefs aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris de bij brief van 8 november 2016 gegeven aanvullende motivering te laat heeft ingebracht en dat deze aanvullende motivering in de primaire besluitvorming kenbaar moest zijn. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2474, onder 3.7.2, heeft overwogen, is een nadere toelichting van een aanwijzing van een land als veilig land van herkomst in een concrete zaak in een schriftelijk stuk mogelijk, zonder dat daarbij de rechtmatigheid van de aanwijzing als zodanig wordt aangetast. Wel is vereist dat een vreemdeling zich tegen een nadere toelichting effectief kan verweren. Dat is in deze zaak gebeurd. De rechtbank heeft dan ook terecht de aanvullende motivering betrokken. Informatiebronnen (artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000)
3.2. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 1 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:209, onder 5.3 en 5.4, heeft overwogen, moet de staatssecretaris bij zijn onderzoek naar de situatie in een land dat hij wil aanwijzen als veilig land van herkomst in ieder geval de in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000 genoemde bronnen, indien beschikbaar, betrekken. Het is echter niet zo dat de staatssecretaris een land uitsluitend als veilig land van herkomst kan aanwijzen als relevante informatie beschikbaar is van het EASO, de UNHCR en de Raad van Europa. De wet- en regelgeving schrijft niet voor welke bronnen wel, en welke de staatssecretaris niet bij zijn aanwijzing kan betrekken. Wel is vereist dat die bronnen gezaghebbend, onafhankelijk en objectief zijn. 3.3. De staatssecretaris heeft in een brief van 18 november 2016 toegelicht dat hij geen informatie uit andere lidstaten, het EASO, de UNHCR en de Raad van Europa heeft geraadpleegd, omdat die bronnen er niet zijn.
3.4. Het betoog van de vreemdeling dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, de staatssecretaris de onder 2.2 en 2.3 vermelde informatiebronnen, ten onrechte heeft betrokken bij zijn beoordeling, faalt. Amnesty International is immers een andere relevante internationale organisatie, als bedoeld in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000, zodat het rapport van 24 februari 2016 terecht is betrokken. De overige bronnen heeft de staatssecretaris terecht betrokken, omdat deze voldoende betrouwbaar zijn en van deze bronnen voldoende, relevante en recente informatie beschikbaar is (vergelijk voormelde uitspraak van 1 februari 2017, onder 5.6).
3.5. Het betoog van de vreemdeling dat de staatssecretaris het rapport van Amnesty International van 25 februari 2015 ten onrechte en bewust buiten beschouwing heeft gelaten, faalt eveneens, nu de rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris ter zitting bij de rechtbank naar voren heeft gebracht dat in dat rapport niets anders staat beschreven dan in de door hem reeds betrokken informatiebronnen en de vreemdeling daartegen geen gronden heeft gericht.
Juridische situatie (artikel 3.37f van het VV 2000)
3.6. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris uit de door hem betrokken informatie terecht heeft afgeleid dat er in Mongolië wet- en regelgeving is die vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM verbiedt en het voor de autoriteiten van dat land mogelijk maakt om hiertegen bescherming te bieden. In die informatie staat dat Mongolië partij is bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en bij het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing. Over de juridische situatie in Mongolië is verder gerapporteerd dat de wet discriminatie verbiedt op grond van etniciteit, taal, ras, leeftijd, sekse of sociale afkomst. De wet voorziet verder in vrijheid van meningsuiting en persvrijheid. De wet bepaalt verder dat niemand willekeurig kan worden gearresteerd of gedetineerd. De grondwet en de wet voorzien in een onafhankelijk rechtspraak. Verdachten hebben het recht op een eerlijk en openbaar proces en bijstand van een advocaat en, zo nodig, een tolk. Voor verdachten geldt de presumptie van onschuld. De wet voorziet ook in vrijheid van religie, maar religieuze instituten moeten zich registreren. Verder is vermeld dat LHBT's gelijke rechten hebben in Mongolië. De vreemdeling heeft de juridische situatie als zodanig niet bestreden.
Feitelijke situatie (artikel 3.37 van het VV 2000)
3.7. Anders dan de vreemdeling in de grief heeft aangevoerd, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris uit de betrokken informatiebronnen en de daarin vermelde feitelijke informatie terecht heeft afgeleid dat de wet- en regelgeving in Mongolië in de praktijk wordt toegepast en dat bescherming dus ook feitelijk wordt geboden. In de informatiebronnen staat, zoals de rechtbank ook heeft aangegeven, dat de omstandigheden in gevangenissen zorgelijk zijn en dat mishandeling van gevangenen en gedetineerden plaatsvindt. De omstandigheden zijn vooral in oudere detentiecentra slecht. In nieuwe of gerenoveerde centra zijn deze beter. Over de detentieomstandigheden kunnen klachten worden ingediend bij de justitiële autoriteiten. Ook worden onderzoeken verricht naar de detentiefaciliteiten en zijn door de National Human Rights Commission (NHCR) richtlijnen ter verbetering ervan uitgevaardigd.
Zoals de rechtbank ook heeft aangegeven, staat in de betrokken informatie verder dat in Mongolië corruptie, een rechtspraak die kwetsbaar is voor beïnvloeding van buitenaf en huiselijk geweld bestaan. Ook is gerapporteerd dat politiegeweld en andere vormen van misdragingen worden onderzocht en bestraft en dat de autoriteiten in het algemeen het discriminatieverbod handhaven. Mensenrechtenschendingen kunnen aan de orde worden gesteld. Vanuit de overheid is de hiervoor vermelde organisatie, de NHCR, actief. De inbreng hiervan wordt steeds meer geaccepteerd. Daarnaast blijkt dat de Independent Authority Against Corruption (IAAC) daadwerkelijk corruptiezaken in onderzoek heeft en dat er veroordelingen voor corruptie hebben plaatsgevonden. De rechterlijke macht is in het algemeen in staat onafhankelijk recht te spreken. Verder volgt uit de informatiebronnen dat sinds een aantal jaren sprake is van inspanningen om de als kwetsbaar bestempelde rechterlijke macht te hervormen. Voorts zijn in Mongolië mensenrechtenorganisaties actief. Deze worden niet gehinderd door de autoriteiten en overheidsfunctionarissen zijn genegen naar deze organisaties te luisteren. Huiselijk geweld is beter bespreekbaar geworden. Ook bestaat de mogelijkheid om bescherming te krijgen tegen huiselijk geweld in één van de opvangcentra van het National Centre against Violence.
Verder is in de betrokken informatie vermeld dat christenen in het algemeen geen problemen hebben, al zijn er meldingen van discriminatie en intimidatie. De rechten van LHBT's worden beschermd, maar er is sprake van discriminatie en daarom kiezen LHBT's veelal ervoor om niet openlijk voor hun geaardheid uit te komen. In 2009 registreerde de overheid na een aantal vergeefse verzoeken, het LGBT Centre, een NGO die opkomt voor de rechten van de LHBT gemeenschap. Sinds juni 2009 kunnen transgenders hun sekse op geboorteakten en identiteitskaarten wijzigen. Daarnaast is sprake van wetgevingsprojecten die ertoe strekken discriminatie van LHBT's meer expliciet strafbaar te stellen.
3.8. Zoals de rechtbank ook heeft overwogen, behoeft de uitvoering van de wet- en regelgeving in Mongolië nog verbetering, is de situatie in gevangenissen slecht en komt discriminatie, corruptie en huiselijk geweld voor in Mongolië. Deze omstandigheden maken echter niet dat Mongolië geen veilig land van herkomst is. Uit de informatiebronnen kan immers niet worden afgeleid dat de op dit moment geboden bescherming zodanig gebrekkig is dat de bestaande middelen in de regel niet daadwerkelijk beschikbaar zijn. Evenmin kan uit de informatiebronnen worden afgeleid dat vorenbedoelde problemen op een dermate grote schaal voorkomen dat geconcludeerd moet worden dat Mongolië geen veilig land van herkomst is. Verder bestaat de hiervoor geschetste veiligheidssituatie al geruime tijd, zodat die situatie ook duurzaam is.
Conclusie toetsing van de aanwijzing
3.9. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de aanwijzing van Mongolië als veilig land van herkomst voldoet aan het bepaalde in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000, dat er in Mongolië wet- en regelgeving is die vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM verbiedt, dat die wet- en regelgeving wordt toegepast en dat daadwerkelijk een systeem van rechtsmiddelen beschikbaar is. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris zorgvuldig heeft onderzocht en deugdelijk heeft gemotiveerd dat er in Mongolië algemeen gezien en op duurzame wijze geen vervolging of behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM plaatsvindt als bedoeld in artikel 3.37f van het VV 2000, waardoor de aanwijzing van Mongolië als veilig land van herkomst voldoet aan de wettelijk voorgeschreven vereisten.
De grief faalt.
Overige grieven
4. Hetgeen in de tweede en derde grief is aangevoerd, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
Conclusie
5. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en
mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Sanchit-Premchand, griffier.
w.g. Verheij w.g. Sanchit-Premchand
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 september 2017
691.
BIJLAGE - Wettelijk kader
Vreemdelingenwet 2000
Artikel 30b
1. Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:
(…)
b) de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn;
(…)
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de toepassing van het eerste lid.
(…)
Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 3.105ba
1. Bij ministeriële regeling kan een lijst worden opgesteld van veilige landen van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn.
2. De beoordeling of een land een veilig land van herkomst is dient te stoelen op een reeks informatiebronnen, waaronder in het bijzonder informatie uit andere lidstaten, het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO), de UNHCR, de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties.
3. Onze Minister onderzoekt de situatie in derde landen die zijn aangemerkt als veilige landen van herkomst als bedoeld in het eerste lid regelmatig opnieuw.
Voorschrift Vreemdelingen 2000
Artikel 3.37f
1. Een land wordt als veilig land van herkomst beschouwd als bedoeld in artikel 30b, eerste lid, onder b, van de Wet, wanneer op basis van de rechtstoestand, de toepassing van de rechtsvoorschriften in een democratisch stelsel en de algemene politieke omstandigheden kan worden aangetoond dat er algemeen gezien en op duurzame wijze geen sprake is van vervolging, noch van foltering of onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, noch van bedreiging door willekeurig geweld in het kader van een internationaal of intern gewapend conflict.
2. Bij de beoordeling of een land als veilig land van herkomst wordt beschouwd, wordt onder meer rekening gehouden met de mate waarin bescherming wordt geboden tegen vervolging of mishandeling door middel van:
a) de desbetreffende wetten en andere voorschriften van het betrokken land en de wijze waarop die worden toegepast;
b) de naleving van de rechten en vrijheden die zijn neergelegd in het EVRM en/of het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en/of het Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering, in het bijzonder de rechten waarop geen afwijkingen uit hoofde van artikel 15, lid 2, van het EVRM zijn toegestaan;
c) de naleving van het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag;
d) het beschikbaar zijn van een systeem van daadwerkelijke rechtsmiddelen tegen schendingen van voornoemde rechten en vrijheden.
3. Met inachtneming van het eerste en het tweede lid zijn als veilige landen van herkomst als bedoeld in artikel 3.105ba, eerste lid, van het Besluit aangewezen de landen die zijn opgenomen in bijlage 13 bij deze regeling.