201601383/5/R2.
Datum uitspraak: 30 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante A] en [appellant B], respectievelijk gevestigd en wonend te Schalkwijk, gemeente Houten (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
en
de raad van de gemeente Houten,
verweerder.
Procesverloop
Bij uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak van 8 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:329, (hierna: de tussenuitspraak) heeft de Afdeling de raad opgedragen binnen 13 weken na verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van de raad van 13 oktober 2015, waarbij het bestemmingsplan "Eiland van Schalkwijk" is vastgesteld, te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht. Bij beschikking van 22 mei 2017, in zaak nr. 201601383/6/R2, heeft de Afdeling op verzoek van de raad de hersteltermijn verlengd tot 24 mei 2017.
Bij brief van 8 juni 2017 heeft de raad medegedeeld dat hij op 23 mei 2017 een nieuw besluit heeft genomen naar aanleiding van de tussenuitspraak.
[appellant] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, zijn zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak onder 4.2 overwogen dat de raad bij de vaststelling van het plan in strijd met de in acht te nemen zorgvuldigheid geen inhoudelijke afweging heeft gemaakt over de inpassing van een omgevingsvergunning voor het gebruik van een deel van het perceel [locatie] te Schalkwijk voor bedrijfsdoeleinden. De Afdeling heeft de raad opgedragen af te wegen of in verband met deze omgevingsvergunning de agrarische bestemming voor dit deel van het perceel moet worden aangepast en zonodig een andere bestemming voor dit plandeel vast te stellen.
2. Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 13 oktober 2015, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch" op het perceel [locatie], is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het beroep van [appellant] is gegrond, zodat het besluit van 13 oktober 2015 in zoverre dient te worden vernietigd.
3. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 23 mei 2017 het bestemmingplan gewijzigd door aan het betreffende plandeel voor het perceel [locatie] de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - loonbedrijf" toe te kennen.
4. Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb luidt:
"Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."
5. [appellant] heeft in zijn zienswijze aangegeven dat hij instemt met het gewijzigde bestemmingsplan. Tegen het besluit van 23 mei 2017 is derhalve geen beroep van rechtswege ontstaan.
6. De raad dient op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellante A] en [appellant B] tegen het besluit van 13 oktober 2015, waarbij de raad het bestemmingsplan "Eiland van Schalkwijk" heeft vastgesteld, gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Houten van 13 oktober 2015, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch", op het perceel [locatie] te Schalkwijk;
III. veroordeelt de raad van de gemeente Houten tot vergoeding van bij [appellante A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 742,50 (zegge: zevenhonderdtweeënveertig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Houten aan [appellante A] en [appellant B] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 334,00 (zegge: driehonderdvierendertig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Boermans
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2017
429.