ECLI:NL:RVS:2017:2226

Raad van State

Datum uitspraak
21 augustus 2017
Publicatiedatum
22 augustus 2017
Zaaknummer
201700986/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
  • J.J. van Eck
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag uitstel uitzetting vreemdeling op medische gronden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, die op 12 januari 2017 een besluit van de staatssecretaris heeft vernietigd. De staatssecretaris had op 5 april 2016 een aanvraag van een vreemdeling om uitstel van uitzetting afgewezen, waarbij de vreemdeling medische klachten had ingediend. De rechtbank oordeelde dat het besluit van de staatssecretaris onzorgvuldig was voorbereid en dat er een nieuw besluit moest worden genomen met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak.

De vreemdeling, afkomstig uit Kameroen, had verzocht om haar uitzetting op te schorten vanwege haar medische toestand, waaronder een posttraumatische stressstoornis en een herstellende depressieve stoornis. De staatssecretaris had het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) aan zijn besluit ten grondslag gelegd, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had onderbouwd waarom hij dit advies had gevolgd en dat hij aanvullend advies had moeten vragen.

In het hoger beroep van de staatssecretaris werd betoogd dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het besluit onzorgvuldig was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris aan zijn vergewisplicht had voldaan en dat het BMA-advies zorgvuldig en inzichtelijk was. De rechtbank had niet onderkend dat het verschil van inzicht tussen het BMA en de behandelaars van de vreemdeling niet betekende dat het BMA-advies niet zorgvuldig was.

De Afdeling verklaarde het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank. Het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard, en het beroep van de vreemdeling tegen het besluit werd alsnog ongegrond verklaard.

Uitspraak

201700986/1/V1.
Datum uitspraak: 21 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op de hoger beroepen van:
1.    de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
2.    [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 12 januari 2017 in zaak nr. 16/18396 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 5 april 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) te bepalen dat haar uitzetting achterwege blijft, afgewezen.
Bij besluit van 19 juli 2016 (hierna: het besluit) heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 januari 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.G. Wattilete, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.    De vreemdeling is afkomstig uit Kameroen. Zij heeft gevraagd haar uitzetting op te schorten omdat zij medische klachten heeft. Aan het besluit heeft de staatssecretaris het advies van het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) van 1 april 2016 (hierna: het BMA-advies) ten grondslag gelegd. De behandelaars van de vreemdeling hebben hierop gereageerd bij brief van 2 juni 2016.
In het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling
2.    Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
In het hoger beroep van de staatssecretaris
3.    In zijn enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid omdat het niet aan hem is om te beoordelen of de in de brief van 2 juni 2016 voorgeschreven begeleiding tijdens de reis medisch gezien noodzakelijk is, zodat hij hiervoor aanvullend advies had moeten vragen aan het BMA. De staatssecretaris voert onder meer aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het BMA en de behandelaars van dezelfde medische gegevens zijn uitgegaan. Dat zij op basis van deze gegevens tot een andere conclusie zijn gekomen over de te stellen reisvereisten, maakt volgens de staatssecretaris niet dat het BMA-advies niet zorgvuldig, inzichtelijk en concludent is, zodat hij dit terecht aan het besluit ten grondslag heeft gelegd.
3.1.    Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 13 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO0794) moet de staatssecretaris, indien hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich ingevolge artikel 3:2 van de Awb ervan vergewissen dat dit - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is.
3.2.    In het BMA-advies is, voor zover thans van belang, het volgende vermeld. De vreemdeling is gediagnostiseerd met een posttraumatische stressstoornis en een, inmiddels herstellende, depressieve stoornis. De behandelaar van de vreemdeling heeft benadrukt dat de dreiging om teruggestuurd te worden een negatief effect heeft op het herstel van de vreemdeling. De vreemdeling is in staat om te reizen en er zijn geen aanwijzingen dat enige medische voorziening noodzakelijk is. Aanbevolen wordt dat zij een schriftelijke overdracht van de medische gegevens meeneemt (zoals bijvoorbeeld een ingevuld Europees Medisch Paspoort) en om de medicatie te continueren tijdens de reis en voldoende medicatie mee te nemen om de periode van de reis te overbruggen.
In de brief van 2 juni 2016 hebben de behandelaars te kennen gegeven dat, voor zover thans van belang, zij wegens de aanwezige psychische klachten van de vreemdeling alsook de angst voor terugkeer, tenminste begeleide terugkeer adviseren.
3.3.    De brief van 2 juni 2016 bevat geen aanvullende of gewijzigde medische informatie over de aard van klachten en de behandeling van de vreemdeling. Ook de in deze brief vermelde angst voor terugkeer is, anders dan de vreemdeling in haar schriftelijke uiteenzetting naar voren heeft gebracht, niet als zodanig aan te merken, nu in het BMA-advies de door de behandelaar genoemde dreiging om teruggestuurd te worden en het negatieve effect daarvan op het herstel van de vreemdeling is vermeld. Het BMA en de behandelaars zijn derhalve van dezelfde medische informatie uitgegaan. De staatssecretaris heeft terecht aangevoerd dat een verschil van inzicht over de uit de medische gegevens te trekken conclusie over de te stellen reisvereisten op zichzelf niet betekent dat het BMA-advies niet zorgvuldig, inzichtelijk en concludent is (vergelijk onder meer de uitspraak van 16 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:826). De rechtbank heeft niet onderkend dat de staatssecretaris aldus aan zijn vergewisplicht heeft voldaan.
De grief slaagt.
Conclusie
4.    Het hoger beroep van de staatssecretaris is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling is kennelijk ongegrond. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit alsnog ongegrond verklaren.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie gegrond;
II.    verklaart het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
III.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 12 januari 2017 in zaak nr. 16/18396;
IV.    verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J.J. van Eck mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Verheij    w.g. De Vink
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2017
154.