ECLI:NL:RVS:2017:2224
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de Raad van State in hoger beroep inzake visum voor kort verblijf
In deze zaak heeft de Raad van State op 18 augustus 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum voor kort verblijf door de minister van Buitenlandse Zaken. De aanvraag was op 25 november 2016 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 23 februari 2017 door de minister ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, verklaarde op 13 juli 2017 het beroep van de vreemdeling ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R. Akkaya, hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.
De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het hoger beroep zich richt tegen een uitspraak van de rechtbank over een visum voor drie maanden of minder. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft zich vervolgens onbevoegd verklaard om van het hoger beroep kennis te nemen. Dit besluit is genomen omdat de rechtbank ten onrechte had vermeld dat hoger beroep bij de Afdeling mogelijk was, wat de bevoegdheid van de Raad van State niet kon herstellen. De Raad van State heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar uitgesproken op 18 augustus 2017, en de beslissing is vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. W. Prins, griffier.