ECLI:NL:RVS:2017:2224

Raad van State

Datum uitspraak
18 augustus 2017
Publicatiedatum
21 augustus 2017
Zaaknummer
201706051/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Raad van State in hoger beroep inzake visum voor kort verblijf

In deze zaak heeft de Raad van State op 18 augustus 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum voor kort verblijf door de minister van Buitenlandse Zaken. De aanvraag was op 25 november 2016 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 23 februari 2017 door de minister ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, verklaarde op 13 juli 2017 het beroep van de vreemdeling ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R. Akkaya, hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het hoger beroep zich richt tegen een uitspraak van de rechtbank over een visum voor drie maanden of minder. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft zich vervolgens onbevoegd verklaard om van het hoger beroep kennis te nemen. Dit besluit is genomen omdat de rechtbank ten onrechte had vermeld dat hoger beroep bij de Afdeling mogelijk was, wat de bevoegdheid van de Raad van State niet kon herstellen. De Raad van State heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar uitgesproken op 18 augustus 2017, en de beslissing is vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. W. Prins, griffier.

Uitspraak

201706051/1/V2.
Datum uitspraak: 18 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 13 juli 2017 in zaak nr. 17/5227 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Buitenlandse Zaken.
Procesverloop
Bij besluit van 25 november 2016 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een visum voor kort verblijf te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 23 februari 2017 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 juli 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R. Akkaya, advocaat te Helmond, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Nu het hoger beroep zich richt tegen een uitspraak van de rechtbank over een visum voor drie maanden of minder, is de Afdeling kennelijk onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen.
Dat de rechtbank onder de uitspraak ten onrechte heeft vermeld dat bij de Afdeling hoger beroep kan worden ingesteld, doet de bevoegdheid om van het hoger beroep kennis te nemen niet alsnog ontstaan. Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 7 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3284 en ECLI:NL:RVS:2016:3282).
2.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. W. Prins, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Prins
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2017
363-393.