ECLI:NL:RVS:2017:206

Raad van State

Datum uitspraak
25 januari 2017
Publicatiedatum
26 januari 2017
Zaaknummer
201609856/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot uitzetting vreemdeling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 25 januari 2017 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris op 14 november 2016 was afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 14 december 2016 het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat hij zou worden uitgezet voordat er op het hoger beroep was beslist.

De vreemdeling was op 24 januari 2017 geïnformeerd dat zijn uitzetting op 25 januari 2017 om 11.40 uur zou plaatsvinden. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende tijd was om adequaat te beoordelen of de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep zou worden vernietigd. Gezien het spoedeisende belang van de vreemdeling, besloot de voorzieningenrechter om de uitzetting voorlopig te schorsen.

Daarnaast werd de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 495,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar gedaan op 25 januari 2017.

Uitspraak

201609856/2/V2.
Datum uitspraak: 25 januari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 14 december 2016 in zaak nr. 16/26284 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 14 november 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 14 december 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1. Het verzoek is erop gericht te voorkomen dat de vreemdeling wordt uitgezet, voordat op het hoger beroep is beslist.
2. De vreemdeling is op 24 januari 2017 in de middag aangekondigd dat hij op 25 januari 2017 om 11.40 uur zal worden uitgezet. De voorzieningenrechter kan onder de gegeven omstandigheden niet tijdig adequaat beoordelen of grond bestaat om aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep zal worden vernietigd. Gegeven het spoedeisend belang van de vreemdeling, ziet de voorzieningenrechter, mede gelet op het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzitter van de Afdeling van 26 maart 2012, in zaak nr. 201202050/4/V4, ECLI:NL:RVS:2012:BW0628, aanleiding om de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
3. De voorzieningenrechter acht termen aanwezig om de staatssecretaris op na te melden wijze in de proceskosten te veroordelen.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de op 25 januari 2017 voorziene uitzetting achterwege blijft.
II. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 495,00 (zegge: vierhonderdvijfennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Engelhart, griffier.
w.g. Sevenster w.g. Engelhart
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2017
643.