ECLI:NL:RVS:2017:1914

Raad van State

Datum uitspraak
14 juli 2017
Publicatiedatum
17 juli 2017
Zaaknummer
201605559/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
  • R. van der Spoel
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor vreemdeling met medische behandeling in Guinee

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, die op 24 juni 2016 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De vreemdeling, afkomstig uit Guinee, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning onder de beperking 'medische behandeling'. De staatssecretaris had deze aanvraag op 6 november 2015 afgewezen, met als argument dat de noodzakelijke medische behandeling in Guinee beschikbaar was, zoals blijkt uit een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA). De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris niet voldoende had aangetoond dat de medische behandeling daadwerkelijk beschikbaar was, en vernietigde het besluit van de staatssecretaris.

In hoger beroep betoogde de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte de stelling van de vreemdeling had betrokken dat de noodzakelijke medische behandeling niet beschikbaar was in Guinee. De staatssecretaris voerde aan dat de rechtbank niet had onderkend dat de vreemdeling niet had aangetoond dat de behandeling niet beschikbaar was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat de noodzakelijke medische behandeling in Guinee beschikbaar was, en dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat er twijfel bestond over de continuïteit van de beschikbaarheid van de behandeling.

De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van de staatssecretaris ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig onderzoek naar de beschikbaarheid van medische behandelingen in het land van herkomst van vreemdelingen die een verblijfsvergunning aanvragen op medische gronden.

Uitspraak

201605559/1/V1.
Datum uitspraak: 14 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op de hoger beroepen van:
1.    de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
2.    [de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 24 juni 2016 in zaak nr. 16/1164 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 6 november 2015 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen (hierna: de aanvraag), afgewezen.
Bij besluit van 24 december 2015 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 juni 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. T. Pondaag, advocaat te Wageningen, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Desgevraagd heeft de staatssecretaris nadere schriftelijke inlichtingen gegeven, waarop de vreemdeling desgevraagd heeft gereageerd.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.    De vreemdeling is afkomstig uit Guinee en heeft een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'medische behandeling'. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen omdat uit het advies van het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA-advies) van 19 oktober 2015 blijkt dat de voor de vreemdeling noodzakelijke medische behandeling bij terugkeer naar Guinee aanwezig is.
In het hoger beroep van de staatssecretaris
2.    De staatssecretaris klaagt in de enige grief dat de rechtbank in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Awb in haar beoordeling de stelling van de vreemdeling heeft betrokken, dat uit de aan het eerdere BMA-advies van 24 februari 2014 ten grondslag gelegde informatie van 17 februari 2014 blijkt dat de noodzakelijke behandeling op dat moment niet in Guinee aanwezig was. De vreemdeling heeft die stelling volgens de staatssecretaris niet, althans niet in deze procedure, naar voren gebracht, zodat de aangevallen uitspraak reeds hierom voor vernietiging in aanmerking komt.
Voorts voert de staatssecretaris aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat uit het BMA-advies van 19 oktober 2015 en de daaraan ten grondslag gelegde informatie uit bron B van 6 maart 2015 (hierna: bron B) blijkt dat de noodzakelijke medische behandeling van de vreemdeling niet de meting van de thyreoglobuline betreft, maar slechts de onderhoudsmedicatie met levothyroxine (hierna: Thyrax), welk middel in Guinee aanwezig is. Voorts zijn in het BMA-advies van 19 oktober 2015 niet alleen de actuele behandeling, maar ook de medische voorgeschiedenis van de vreemdeling en de eerdere BMA-adviezen van 11 mei 2012, 24 februari 2014 en 12 maart 2015 (hierna samen: de eerdere BMA-adviezen) betrokken. Derhalve heeft de rechtbank niet onderkend dat in het besluit van 24 december 2015 deugdelijk is gemotiveerd dat de voor de vreemdeling noodzakelijke medische behandeling bij terugkeer naar Guinee aanwezig is, aldus de staatssecretaris. Verder wijst de staatssecretaris op het BMA-advies van 4 augustus 2016, dat is opgesteld in het kader van een aanvraag van de vreemdeling om haar met toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) uitstel van vertrek te verlenen, en de nota van de BMA-arts van 17 mei 2017, waaruit volgt dat de laboratoriumbepaling van thyreoglobuline in Guinee op 4 augustus 2016 aanwezig was.
Omvang van het geschil
2.1.    De vreemdeling heeft in het beroepschrift van 16 februari 2016 aangevoerd dat haar medische situatie sinds het BMA-advies van 12 maart 2015 weliswaar niet is gewijzigd, maar dat de staatssecretaris er ten onrechte vanuit is gegaan dat dit ook voor de beschikbaarheid van de noodzakelijke medische behandeling en de medicatie geldt. De vreemdeling heeft in dat beroepschrift tevens naar de door haar ingediende gronden van bezwaar verwezen. In het bezwaarschrift van 3 december 2015 heeft de vreemdeling aangevoerd dat uit de BMA-adviezen van 24 februari 2014 en 12 maart 2015 en de daaraan ten grondslag gelegde bronnen volgt dat tussen 7 juni 2012 tot 6 maart 2015 geen adequate behandelmogelijkheden in Guinee aanwezig waren. Derhalve is de rechtbank, door te overwegen dat de vreemdeling heeft gesteld dat uit het BMA-advies van 24 februari 2014 en de daarin gebruikte informatie van 17 februari 2014 blijkt dat de benodigde medische behandeling van de vreemdeling voor een periode niet beschikbaar was in Guinee, niet buiten de omvang van het geschil getreden.
De grief faalt in zoverre.
Het BMA-advies
2.2.    Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 15 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1268) moet de staatssecretaris zich er, indien en voor zover hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, ingevolge artikel 3:2 van de Awb van vergewissen dat dit - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is.
2.3.    In het BMA-advies van 19 oktober 2015 is, voor zover thans van belang, het volgende vermeld. De schildklier van de vreemdeling is begin 2012 verwijderd in verband met schildkliercarcinoom. Na de operatie zijn er geen tekenen van recidief van de ziekte vastgesteld. Als follow up wordt in ieder geval gedurende vijf jaar twee keer per jaar echografie van de hals verricht en ook bepaling van het thyreoglobuline, de tumormarker bij schildkliercarcinoom. De vreemdeling moet levenslang onderhoudsmedicatie met schildklierhormoon gebruiken. De medicatie die door de vreemdeling wordt gebruikt wegens de schildklierverwijdering is Thyrax. Bij uitblijven van behandeling is een medische noodsituatie op de korte termijn niet uit te sluiten. Wat betreft de beschikbaarheid van de medische behandeling en medicatie is vermeld dat uit bron B blijkt dat klinische en poliklinische behandeling door een endocrinoloog en internist aanwezig is in onder andere Conakry. Uit die bron blijkt tevens dat laboratoriumbepaling van thyreoglobuline aanwezig is in onder andere Conakry en dat Thyrax aanwezig is in Guinee. Voorts is vermeld dat in de eerdere BMA-adviezen tot dezelfde conclusie is gekomen over het mogelijk kunnen ontstaan van een medische noodsituatie bij het uitblijven van de behandeling van de vreemdeling.
Uit het BMA-advies van 11 mei 2012 en de daaraan ten grondslag gelegde informatie van 7 mei 2012 van International SOS volgt dat de laboratoriumbepaling van thyreoglobuline en het medicijn Thyrax aanwezig zijn in Guinee.
Uit het BMA-advies van 24 februari 2014 en de daaraan ten grondslag gelegde informatie van 17 februari 2014 van de vertrouwensarts volgt dat de laboratoriumbepaling van thyreoglobuline niet aanwezig is en dat Thyrax wel aanwezig is in Guinee.
Aan het BMA-advies van 12 maart 2015 is eveneens bron B ten grondslag gelegd. Uit dat advies volgt dat de laboratoriumbepaling van thyreoglobuline en het medicijn Thyrax aanwezig zijn in Guinee.
Uit het BMA-advies van 4 augustus 2016 en de nota van de BMA-arts van 17 mei 2017 en de daaraan ten grondslag gelegde landeninformatie van 4 augustus 2016 volgt dat het laboratoriumbepaling van thyreoglobuline en het medicijn Thyrax aanwezig zijn in Guinee.
2.4.    Wat de door de vreemdeling gebruikte medicatie betreft heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat uit het BMA-advies van 19 oktober 2015, het BMA-advies van 4 augustus 2016 en de eerdere BMA-adviezen kan worden afgeleid dat Thyrax in Guinee aanwezig is. Voor zover de vreemdeling heeft beoogd te betogen dat uit het BMA-advies van 11 mei 2012 volgt dat het medicijn liothyrorine (Cytomel) op dat moment niet in Guinee aanwezig was, heeft de staatssecretaris zich in het besluit van 24 december 2014 terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling dat medicijn thans niet gebruikt. Uit de aan het BMA-advies van 19 oktober 2015 en de daaraan ten grondslag gelegde bronnen volgt immers dat de vreemdeling, anders dan ten tijde van het BMA-advies van 11 mei 2012, alleen Thyrax voorgeschreven krijgt.
Wat betreft de laboratoriumbepaling van thyreoglobuline volgt uit het BMA-advies van 19 oktober 2015 dat deze meting op 6 maart 2015 mogelijk was in Guinee. Uit de door de staatssecretaris nader overgelegde informatie, te weten het BMA-advies van 4 augustus 2016 en de nota van de BMA-arts van 17 mei 2017, volgt dat deze meting op 4 augustus 2016 ook mogelijk was in Guinee. Dat uit het BMA-advies van 24 februari 2014 kan worden afgeleid dat de laboratoriumbepaling van thyreoglobuline op 17 februari 2014 niet in Guinee kon plaatsvinden, betekent dat deze meting slechts tijdelijk niet voorhanden was in Guinee en leidt derhalve niet tot de conclusie dat thans twijfel bestaat over de continuïteit van de beschikbaarheid van de noodzakelijke medische behandeling van de vreemdeling. Het betoog van de vreemdeling dat het BMA-advies van 19 oktober 2015 onzorgvuldig is voorbereid, omdat het is gebaseerd op een bron die ouder is dan zes maanden en het BMA de staatssecretaris adviseert om geen advies dat ouder is dan zes maanden te gebruiken, faalt. Dat het BMA de staatssecretaris adviseert geen gebruik te maken van een advies dat ouder is dan zes maanden, maakt niet dat het BMA aan dat advies geen landeninformatie ouder dan zes maanden ten grondslag zou mogen leggen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:628). De vreemdeling heeft met de enkele stelling dat bron B ouder is dan zes maanden, niet aannemelijk gemaakt dat het BMA-advies van 19 oktober 2015 onzorgvuldig tot stand is gekomen.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat twijfel bestaat over de continuïteit van de beschikbaarheid van de noodzakelijke medische behandeling en ten onrechte aanleiding gezien om het besluit van 24 december 2015 te vernietigen.
De grief slaagt.
3.    Het hoger beroep van de staatssecretaris is kennelijk gegrond.
Het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling
4.    De vreemdeling klaagt dat de rechtbank ten onrechte geen kenbare inhoudelijke beoordeling heeft gegeven van de door haar aangevoerde beroepsgrond dat de voor haar noodzakelijke medische behandeling in Guinee niet kan plaatsvinden, nu haar een jaar uitstel van vertrek is verleend met toepassing van artikel 64 van de Vw 2000.
4.1.    De rechtbank heeft voormelde beroepsgrond niet in de aangevallen uitspraak besproken, zodat de klacht terecht is voorgedragen. Dit leidt evenwel niet tot het daarmee beoogde doel.
Dat aan de vreemdeling tot 26 mei 2016 uitstel van vertrek met toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 is verleend wegens de Ebola-uitbraak maakt niet dat daarmee vaststaat dat de voor de vreemdeling noodzakelijke medische behandeling in Guinee niet aanwezig is. Ingevolge artikel 3.46, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking medische behandeling verleend indien Nederland naar het oordeel van de staatssecretaris het meest aangewezen land is voor het ondergaan van een noodzakelijke medische behandeling. Uit hetgeen onder 2.4 is overwogen volgt dat dit niet het geval is, omdat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de noodzakelijke medische behandeling van de vreemdeling kan plaatsvinden in Guinee.
De grief faalt.
5.    Het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling is kennelijk ongegrond.
Conclusie
6.    Gelet op overweging 2.4 moet de aangevallen uitspraak worden vernietigd. Wat de staatssecretaris overigens heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 24 december 2015 alsnog ongegrond verklaren.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie gegrond;
II.    verklaart het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
III.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 24 juni 2016 in zaak nr. 16/1164;
IV.    verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Paaschen, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Van Paaschen   griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2017
766.