201604904/1/V2.
Datum uitspraak: 7 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
2. [vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 2 juni 2016 in zaak nr. 15/12673 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2015 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 2 juni 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.M. Schurink-Smit, advocaat te Nijmegen, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Aanleiding
1. Het asielrelaas van de vreemdeling houdt in dat hij in zijn woonplaats steekpenningen moest betalen aan wijkagent [wijkagent] die de vergunningen voor zijn bakkerij controleerde. Om de vreemdeling onder druk te zetten te blijven betalen, werd hij regelmatig op het politiebureau vastgehouden en mishandeld. Aan het einde van de zomer van 2009 is de vreemdeling door de Criminele Politie opgepakt en naar een bos gebracht, waar hij is bedreigd en mishandeld. Naar aanleiding van deze bedreiging en mishandeling heeft hij een klacht ingediend bij het Openbaar Ministerie. Nadat de wijkagent de vreemdeling daarna zonder succes onder druk had gezet om zijn klacht in te trekken, is hij wederom door de Criminele Politie opgepakt en naar een bos gebracht. Zij eisten toen van hem dat hij een document zou ondertekenen waarmee hij zijn huis, zaak en auto zou overdragen. Nadat hij dit weigerde werd hij zo ernstig mishandeld dat hij bewusteloos raakte. Hij kwam bij in het ziekenhuis, waar hij volgens zijn verklaring in het nader gehoor zes weken heeft verbleven. Vanwege zijn problemen met de politie is hij enige tijd later op valse gronden veroordeeld tot een gevangenisstraf van tweeëneenhalf jaar wegens drugsbezit. Na zijn vrijlating in juli 2012 is hij, uit angst voor de politie, niet in zijn woning in [plaats] gaan wonen. In de periode die volgde was de politie op zoek naar de vreemdeling. Hij kwam weer in beeld bij de politie toen hij in 2014 in [plaats] een paspoort ging ophalen. Hij is toen door de politie opgepakt en naar het politiebureau gebracht, waar wederom van hem werd geëist dat hij zijn eigendommen zou overdragen. Hierbij is hij ernstig mishandeld, waardoor hij in het ziekenhuis moest worden opgenomen. Een aantal dagen nadat hij uit het ziekenhuis was ontsnapt is de vreemdeling naar zijn woning in [plaats] gegaan. Die bleek te worden bewoond door hem onbekende mensen, die hem wegstuurden. In de buurt van de woning is hij toen door de wijkagent en een agent van de Criminele Politie met rubberen kogels beschoten, waarbij hij acht keer is geraakt. Vier weken later keerde hij nogmaals terug naar zijn woning om verhaal te halen bij de nieuwe bewoners, waarbij een vechtpartij is ontstaan. Toen de wijkagent en de agent van de Criminele Politie de vreemdeling enige tijd later tevergeefs in een auto probeerden te sleuren, heeft hij besloten Rusland te verlaten, aldus de vreemdeling.
1.1. In het besluit heeft de staatssecretaris gemotiveerd waarom hij, rekening houdend met de medische beperkingen die bleken uit de in het besluit genoemde stukken daarover, geoordeeld heeft dat het relaas van de vreemdeling op hoofdlijnen ongeloofwaardig is. De staatssecretaris acht weliswaar geloofwaardig dat de vreemdeling steekpenningen moest betalen aan de wijkagent om zijn bakkerij open te kunnen houden, maar hij acht de door de vreemdeling gestelde escalatie vanaf de zomer van 2009 ongeloofwaardig, nu de verklaringen van de vreemdeling daarover ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden bevatten.
1.2. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris, ondanks dat in het door de vreemdeling hangende beroep overgelegde rapport van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek van 2 maart 2016 (hierna: het iMMO-rapport) is geconcludeerd dat de psychische klachten van de vreemdeling zeker hebben geïnterfereerd met het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren, bij zijn beoordeling terecht is uitgegaan van de door de vreemdeling tijdens de gehoren afgelegde verklaringen. De conclusies uit het iMMO-rapport hebben echter, gelet op Werkinstructie 2010/13, wel tot gevolg dat de staatssecretaris zich bij de beoordeling van de geloofwaardigheid moet beperken tot de hoofdlijnen van het relaas. De staatssecretaris heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom hij het asielrelaas op hoofdlijnen ongeloofwaardig acht. Volgens de rechtbank zijn de door de staatssecretaris geconstateerde ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden in beginsel te verklaren door voormelde conclusie uit het iMMO-rapport. Verder had de staatssecretaris bij zijn beoordeling moeten betrekken dat in het iMMO-rapport tevens is geconcludeerd dat het lichamelijke letsel en de psychische klachten van de vreemdeling zijn te kwalificeren als "typerend voor", "zeer consistent met" en "consistent met" het door de vreemdeling gestelde relaas. Het valt gelet op die kwalificaties moeilijk in te zien dat het letsel van de vreemdeling op andere wijze zou zijn veroorzaakt dan hij heeft gesteld, aldus de rechtbank.
In het hoger beroep van de staatssecretaris
2. In zijn grieven klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij wel degelijk deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het asielrelaas op hoofdlijnen ongeloofwaardig is.
2.1. De staatssecretaris voert hiertoe terecht aan dat de rechtbank voor haar oordeel ten onrechte mede redengevend heeft geacht dat hij ter zitting heeft bevestigd dat hij de vreemdeling niet langer tegenwerpt dat hij ongerijmde en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Blijkens het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting bij de rechtbank heeft de staatssecretaris zich ter zitting weliswaar op het standpunt gesteld dat hij een aantal specifieke tegenwerpingen niet langer handhaaft, maar hij heeft zich blijkens dat proces-verbaal ook op het standpunt gesteld dat hij nog immer van de vreemdeling verwacht dat hij verklaringen aflegt die - wat betreft de hoofdlijnen - consistent zijn en geen ongerijmde wendingen bevatten.
2.2. De staatssecretaris klaagt verder terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat bevreemdingwekkend is dat de vreemdeling aan het einde van de zomer van 2009 door de Criminele Politie is opgepakt. Op dat moment had de vreemdeling blijkens zijn verklaringen immers aan alle betaaleisen voldaan en ook nog nergens een klacht ingediend, zodat voor deze arrestatie, die blijkens de toelichting van de vreemdeling in zijn zienswijze bedoeld was om hem op verdergaande wijze te kunnen intimideren, geen aanleiding bestond. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat, gelet op de conclusie uit het iMMO-rapport over het vermogen van de vreemdeling om te verklaren, niet uit te sluiten is dat de vreemdeling al vóór de arrestatie niet aan de betaaleisen van de wijkagent had voldaan, en dat daarom aan het besluit een motiveringsgebrek kleeft. De vreemdeling heeft in zijn zienswijze immers een geheel andere reden aangevoerd waarom het moment van de arrestatie volgens hem niet bevreemdingwekkend is, namelijk dat dit ook met anderen gebeurde en dat van hem niet kan worden verwacht dat hij de daden van corrupte agenten verklaart. Het standpunt van de staatssecretaris daarover heeft de vreemdeling in beroep niet bestreden.
2.3. De staatssecretaris heeft verder terecht aan de vreemdeling tegengeworpen dat hij wisselend heeft verklaard over het document dat hij moest ondertekenen om zijn bezittingen af te staan. Hij heeft immers eerst verklaard dat dit een schenkingsakte was en dat hij alles aan een specifieke persoon moest schenken. Daarna heeft hij verklaard dat het een machtiging was waarin stond dat hij erop zou vertrouwen dat hij alle beslissingen over zijn bezittingen door een andere persoon zouden worden verricht. Op de vraag wie hij moest machtigen heeft de vreemdeling geantwoord dat het een blanco document was met een stempel. Dat, zoals de vreemdeling in zijn in beroep ingelaste zienswijze heeft aangevoerd, hij niet exact wist wat er in het document stond omdat hij door de politie niet in de gelegenheid was gesteld om het document te lezen, strookt niet met het gegeven dat hij meermalen uitdrukkelijk een beschrijving over de inhoud van het document heeft gegeven.
2.4. Verder heeft de staatssecretaris, zelfs als de vreemdeling zou worden gevolgd in zijn stelling dat de ziekenhuisopname in 2010 korter dan zes weken duurde, niet ten onrechte aan de vreemdeling tegengeworpen dat bevreemdingwekkend is dat hij tijdens die ziekenhuisopname aan niemand in het ziekenhuis heeft gevraagd hoe hij daar terecht is gekomen. Daarmee had hij immers kunnen inschatten in hoeverre hij op dat moment nog gevaar liep. De conclusie uit het iMMO-rapport over het vermogen van de vreemdeling om te verklaren noopt, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet tot een ander oordeel. Die conclusie strekt immers niet zover dat aan de uitdrukkelijke - in de zienswijze nog nader toegelichte - verklaring van de vreemdeling, dat hij aan niemand heeft gevraagd hoe hij in het ziekenhuis terecht is gekomen, geen betekenis meer toekomt.
2.5. De staatssecretaris heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat bevreemdingwekkend is dat de politie de vreemdeling nooit bij de woonboerderij heeft gezocht. Dat de woonboerderij op naam van zijn moeder stond, verklaart, wat ook zij van die stelling, niet waarom de politie de vreemdeling daar niet heeft gezocht. De politie wist blijkens de verklaringen van de vreemdeling immers van het bestaan van de woonboerderij en zij hadden de vreemdeling ook meermalen in de woning van de moeder gezocht.
2.6. Gelet op de daaraan verbonden risico's heeft de staatssecretaris zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat bevreemdingwekkend is dat de vreemdeling vier weken na de schietpartij - waarbij hij naar eigen zeggen door acht rubberen kogels was geraakt waardoor hij aanzienlijke verwondingen had opgelopen - naar [plaats] is teruggekeerd.
2.7. De staatssecretaris klaagt verder terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij terecht aan de vreemdeling heeft tegengeworpen dat zijn verklaringen over de wijze waarop hij zijn paspoort heeft aangevraagd, niet stroken met de hiervoor geldende procedures zoals beschreven in de door de staatssecretaris aangehaalde algemene stukken. Weliswaar heeft de vreemdeling in zijn zienswijze gesteld dat hij smeergeld heeft betaald om ervoor te zorgen dat hij het paspoort eerder dan voorgeschreven kon ophalen, maar uit zijn verklaringen blijkt niet dat hij een verklaring heeft moeten overleggen waarin wordt vermeld onder welke omstandigheden hij zijn eerdere paspoort heeft verloren, terwijl in de door de staatssecretaris aangehaalde stukken staat dat een dergelijke verklaring wel is vereist.
2.8. Reeds gelet op de hiervoor onder 2.1. tot en met 2.7. besproken elementen waaraan de staatssecretaris bij zijn beoordeling gewicht heeft toegekend, heeft hij, anders dan de rechtbank heeft overwogen, deugdelijk gemotiveerd waarom hij het asielrelaas van de vreemdeling op hoofdlijnen ongeloofwaardig acht.
2.9. In het iMMO-rapport is verder toegelicht dat de kwalificaties typerend voor, zeer consistent met en consistent met, de mogelijkheid openlaten dat het lichamelijk letsel en de psychische klachten van de vreemdeling een andere oorzaak hebben dan de door hem gestelde mishandelingen. De conclusie van het iMMO-rapport dat de littekens van de vreemdeling typerend voor, zeer consistent dan wel consistent zijn met de door hem beschreven oorzaken van deze littekens kan er daarom, gelet op het hiervoor onder 2.1. tot en met 2.7. overwogene niet toe leiden dat het relaas van de vreemdeling door de staatssecretaris ten onrechte ongeloofwaardig is geacht (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1919). De grieven slagen.
In het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling
3. Hetgeen in het incidenteel hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
Conclusie
4. Het hoger beroep van de staatssecretaris is kennelijk gegrond en dat van de vreemdeling kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden meer zijn die bespreking behoeven, moet het beroep ongegrond worden verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond;
II. verklaart het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 2 juni 2016 in zaak nr. 15/12673;
IV. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.R. Fernandez, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Fernandez
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2017
753.