201603138/1/V6.
Datum uitspraak: 25 januari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 30 maart 2016 in zaak nr. 15/4933 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Procesverloop
Bij besluit van 11 maart 2015 heeft de minister [appellante] een boete opgelegd van € 24.000,00 wegens twee overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 13 augustus 2015 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 11 maart 2015 herroepen, en de boete vastgesteld op € 18.000,00.
Bij uitspraak van 30 maart 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 13 augustus 2015 vernietigd voor zover het betreft de hoogte van de aan [appellante] opgelegde boete, het besluit van 11 maart 2015 herroepen, bepaald dat de boete wordt vastgesteld op € 12.000,00, en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 november 2016, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. M.M. Odijk, is verschenen.
Overwegingen
1. Het door een arbeidsinspecteur van de Inspectie SZW op ambtsbelofte opgemaakte boeterapport van 31 oktober 2014 (hierna: het boeterapport) houdt onder meer het volgende in.
Op de locatie van [appellante] worden, naast werkzaamheden ten behoeve van [appellante], ook werkzaamheden verricht door de Stichting Hulp aan Bosnië-Herzegovina, gevestigd te Rotterdam (hierna: de Stichting) en de Stichting Handreiking Inimile. Op de locatie verzamelt de Stichting goederen en etenswaren, die vanaf de locatie naar Bosnië en Herzegovina worden getransporteerd. [appellante] verzorgt de opslag van de goederen en regelt en betaalt het transport daarvan. De locatie is in tweeën verdeeld. De loodsen links op het terrein vallen onder de bedrijfsvoering van [appellante]. De loodsen rechts op het terrein worden door de stichtingen gebruikt.
Tijdens een controle op 10 oktober 2012 hebben arbeidsinspecteurs een aantal vreemdelingen aangetroffen op het terreindeel van [appellante]. Uit onderzoek kon niet worden vastgesteld of de vreemdelingen voor [appellante] of de stichtingen werkten, en wie derhalve als overtreder van de Wav moest worden aangemerkt. Een arbeidsinspecteur heeft [appellante] en de stichtingen gewezen op de dunne scheidslijn tussen het laten verrichten van werkzaamheden op de verschillende terreindelen en heeft gewaarschuwd dat, indien de werkzaamheden op de huidige wijze worden voorgezet, dit mogelijk leidt tot problemen met de Wav. De arbeidsinspecteur heeft [appellante] en de stichtingen uitleg gegeven over de Wav en het vereiste van een tewerkstellingsvergunning.
Op 24 juli 2014 hebben arbeidsinspecteurs een melding ontvangen van opsporingsambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit van het Ministerie van Economische Zaken, die op de locatie aanwezig waren voor een strafrechtelijk onderzoek. De arbeidsinspecteurs zijn naar de locatie gegaan en hebben een controle uitgevoerd. Uit de controle en de naar aanleiding daarvan opgemaakte verklaringen bleek dat op het terreindeel van [appellante] twee vreemdelingen met de nationaliteit van Bosnië en Herzegovina, te weten [vreemdeling 1] en [vreemdeling 2] (hierna tezamen: de vreemdelingen), werkzaamheden voor [appellante] uitvoerden, bestaande uit het bedienen van een kraan dan wel het schoonmaken en opruimen van het terrein. Voor die werkzaamheden waren geen tewerkstellingsvergunningen afgegeven. Verder bleek dat [vreemdeling 3], een vreemdeling van Roemeense nationaliteit, werkzaamheden voor [appellante] uitvoerde. Voor [vreemdeling 3] waren de voorschriften van de Wav echter niet overtreden, aldus het boeterapport.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vreemdelingen arbeid hebben verricht en dat zij als werkgever moet worden aangemerkt. Volgens haar heeft de minister niet bewezen dat de vreemdelingen voor haar hebben gewerkt. Zij stelt een gedeelte van haar terrein en haar materiaal ter beschikking aan de Stichting. Ook schenkt zij kranen aan de Stichting. Aan die kranen mogen de vreemdelingen namens de Stichting reparaties uitvoeren op haar terrein, met gebruikmaking van haar gereedschap. [vreemdeling 1] oefende op de dag van de controle slechts met de kraan. Hij heeft geen producten voor haar met de kraan verplaatst.
[vreemdeling 2] had een kraan gerepareerd en ruimde in dat verband de door hem gebruikte materialen en het terrein op. Nu de kranen aan de Stichting waren geschonken, zijn de werkzaamheden niet voor haar verricht, aldus [appellante].
2.1. Artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel b, onder 1˚, van de Wav, luidde ten tijde van belang als volgt: "In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder werkgever: degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten."
Artikel 2, eerste lid, luidde ten tijde van belang als volgt: "Het is een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning."
2.2. Bij beantwoording van de vraag of zich in een concreet geval een overtreding heeft voorgedaan, geldt, gelet op de waarborgen die voortvloeien uit artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, als uitgangspunt dat op het bestuursorgaan de bewijslast rust van een overtreding. In geval van twijfel dient aan de betrokkene het voordeel van de twijfel te worden gegund (vergelijk overweging 4.8.3 van het arrest van de Hoge Raad van 15 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN6324). 2.3. Blijkens het boeterapport vertelde opsporingsambtenaar Van der Kooij aan de arbeidsinspecteurs dat hij had gezien dat [vreemdeling 1] in een loods op een kraan zat en dat hij bezig was met het grijpen van het materiaal dat daar opgehoopt lag en dat hij dit vervolgens deponeerde in een ijzeren silo. De opsporingsambtenaar heeft vervolgens aangewezen dat de loods waarin hij de [vreemdeling 1] had aangetroffen links achter op het terrein stond. De arbeidsinspecteurs zagen vervolgens dat in een loods links een kantine was, waar [vreemdeling 2] zat. Hij droeg kleding en schoenen die besmeurd waren met vlekken en vegen van stof en zand.
Het proces-verbaal van bevindingen (nummer 104827) van opsporingsambtenaar Van der Kooij houdt in dat hij zag dat [vreemdeling 1] in een loods een kraan bediende en waarschijnlijk een voor diervoeder bestemd product aan het verplaatsen was. De vreemdeling droeg bestofte (werk)kleding.
[vreemdeling 1] heeft op 27 juli 2014 ten overstaan van één van de arbeidsinspecteurs verklaard dat hij [appellante] soms helpt. Hij krijgt geen geld van de Stichting of [appellante] voor zijn hulp. [vreemdeling 2] is er sinds een paar dagen. Hij maakt soms schoon voor [appellante]. Voor de Stichting tilt hij spullen.
[vreemdeling 2] heeft op 24 juli 2014 ten overstaan van één van de arbeidsinspecteurs verklaard dat hij de Stichting helpt. Verder maakt hij het terrein van [appellante] schoon en helpt hij [appellante]. Als hij iets ziet op het terrein van [appellante], dan ruimt hij dat op. Hij krijgt daar niet voor betaald. Hij was op de dag van de controle voor het eerst op het terrein van [appellante]. Als hij een bezem wil pakken om te vegen, dan doet hij dat. Hij bepaalt zelf of hij op het terrein van [appellante] wil helpen. [appellante] vertelt hem niet wat hij moet doen. Soms helpt hij de Stichting, soms helpt hij op het terrein van [appellante].
[vreemdeling 3] heeft op 24 juli 2014 ten overstaan van één de arbeidsinspecteurs verklaard dat [vreemdeling 1] [appellante] soms helpt met technische dingen, de heftrucks en de bestrating. [vreemdeling 2] helpt [appellante] soms met schoonmaken. [vreemdeling 3] weet niet of de vreemdelingen daarvoor betaald worden.
De wettelijke vertegenwoordiger van [appellante] heeft op 27 juli 2014 ten overstaan van de arbeidsinspecteurs verklaard dat de loodsen aan de linkerzijde van het terrein voor zijn bedrijfsvoering zijn en dat de loodsen aan de rechterzijde bestemd zijn voor onder meer de Stichting. De vreemdelingen zijn op het terrein van [appellante] om machines te repareren die de Stichting van [appellante] heeft gekregen. Zij mogen het materiaal van [appellante] gebruiken, maar moeten alles hierna opruimen. Alleen in dit verband maken de vreemdelingen het terrein schoon. Als [vreemdeling 1] is gezien op een kraan in een loods van [appellante] terwijl hij aan het grijpen was, dan is dat omdat hij wilde leren om kraanmachinist te worden. Hij had hiervoor geen toestemming van [appellante]. [vreemdeling 1] weet ook dat [appellante] dit niet wil, omdat het dure kranen zijn.
De wettelijke vertegenwoordiger van de Stichting heeft op 18 september 2014 ten overstaan van de arbeidsinspecteurs verklaard dat de shovel en de grote machines die in de loods bij [appellante] staan, door [appellante] aan de Stichting zijn gegeven. Deze zijn kapot en moeten gerepareerd worden en worden hierna getransporteerd naar Bosnië en Herzegovina. [vreemdeling 2] heeft een paar jaren geleden voor de Stichting gewerkt, maar het was bij de Stichting niet bekend dat hij op de dag van de controle voor de Stichting bij [appellante] was. Vermoedelijk heeft [vreemdeling 1] hem meegenomen zonder dat de Stichting daarvan op de hoogte was.
2.4. Uit hetgeen in 2.3 is weergegeven volgt genoegzaam dat de vreemdelingen handelingen voor [appellante] hebben verricht die als arbeid in de zin van de Wav dienen te worden aangemerkt. Uit de verklaringen van de vreemdelingen en [vreemdeling 3] volgt dat de vreemdelingen [appellante] soms hielpen. Op de dag van de controle zijn de vreemdelingen beiden op het terreindeel van [appellante] aangetroffen. [vreemdeling 1] zat op een kraan in een loods van [appellante]. Hij greep daarmee goederen van [appellante] en verplaatste deze naar een ijzeren silo. De stelling dat hij dit uit eigen beweging en zonder toestemming van [appellante] deed, wat daar verder ook van zij, is in dit verband niet relevant. Zoals de Afdeling immers eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 juli 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA9298) is instemming met respectievelijk wetenschap van de arbeid voor de kwalificatie van werkgever in de zin van de Wav niet vereist. Het enkel mogelijk maken van het verrichten van arbeid en het niet verhinderen daarvan, wordt ook opgevat als het laten verrichten van arbeid. [vreemdeling 2] heeft gelet op de terzake afgelegde verklaringen het terreindeel van [appellante] schoongemaakt. Zijn kleding en schoenen waren besmeurd met vlekken en vegen van stof en zand. Dat hij naar gesteld het terreindeel schoonmaakte omdat hij een kraan had gerepareerd die [appellante] aan de Stichting had geschonken, kan niet uit de in het boeterapport en de feiten, zoals weergegeven in de daarbij gevoegde bijlagen, worden opgemaakt. Daar komt bij dat de wettelijke vertegenwoordiger van de Stichting nadrukkelijk heeft verklaard dat [vreemdeling 2] op de dag van de controle niet namens de Stichting bij [appellante] aanwezig was. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1678) volgt verder dat voor de kwalificatie van werkgeverschap in de zin van de Wav niet relevant is dat geen sprake is van een gezagsverhouding, geen loon is betaald en het enkel hulp betrof. Het betoog faalt.
3. Voor zover [appellante] voor het overige heeft verwezen naar hetgeen zij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd, leidt dit evenmin tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven, nu de rechtbank gemotiveerd heeft uiteengezet dat en waarom hetgeen [appellante] voor het overige heeft aangevoerd niet slaagt, en het betoog van [appellante] geen gemotiveerde betwisting daarvan vormt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.S.N. Nasrullah-Oemar, griffier.
w.g. Sevenster w.g. Nasrullah-Oemar
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2017
404.