201608732/1/A2.
Datum uitspraak: 25 januari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 2 november 2016 heeft de minister het verzoek van [appellant] om als kiesgerechtigde voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal te worden geregistreerd, afgewezen.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Kiesraad heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 januari 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.C.G. Bikker, advocaat te Oranjestad, Aruba, en de minister, vertegenwoordigd door mr. drs. J.W. Severijnen en mr. M.M. Bense, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de Kiesraad, vertegenwoordigd door mr. W.A.E. Brüheim, gehoord.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage en maakt deel uit van deze uitspraak.
2. [appellant] heeft de minister op 19 oktober 2016 verzocht om te worden geregistreerd als kiezer voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal op 15 maart 2017. De minister heeft dat verzoek bij besluit van 2 november 2016 afgewezen, omdat [appellant] weliswaar de Nederlandse nationaliteit bezit, maar ingezetene is van Aruba en niet tien jaren of langer ingezetene van Nederland is geweest. Gelet op artikel D 3a, eerste lid, van de Kieswet kan de minister slechts de kiesgerechtigdheid registreren van Nederlanders die ingezetenen van Aruba zijn indien zij tien jaar of langer ingezetenen van Nederland zijn geweest. Op grond van artikel B 1, eerste en tweede lid, acht de minister [appellant] derhalve niet kiesgerechtigd en heeft hij daarom de verzochte registratie geweigerd.
3. [appellant] betoogt dat de minister niet heeft onderkend dat de afwijzing van zijn verzoek om als kiesgerechtigde te worden geregistreerd, enkel vanwege de omstandigheid dat hij zijn woonplaats op Aruba heeft en niet minimaal tien jaren ingezetene van Nederland is geweest, in strijd is met artikel 3 Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) en artikel 25, aanhef en onder b, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: het IVBPR), alsmede artikel 14 in samenhang gelezen met artikel 3 van het Eerste Protocol bij het EVRM en artikel 1, eerste lid, van het Twaalfde Protocol bij het EVRM.
De Raad van ministers van het Koninkrijk - de rijksministerraad - mengt zich door middel van algemene maatregelen van rijksbestuur en koninklijke besluiten met enige regelmaat en steeds vaker in de rechtsorde van Aruba, waardoor [appellant] als inwoner van Aruba direct wordt geraakt. Door deze eigen besluitvorming moet de rijksministerraad volgens hem als wetgevend orgaan (‘legislative body’) als bedoeld in artikel 3 van het Eerste Protocol bij het EVRM worden beschouwd. Nu de rijksministerraad uiteindelijk feitelijk en juridisch uitsluitend verantwoording aflegt aan de Tweede Kamer, heeft hij ten onrechte geen inspraak in de samenstelling en de besluitvorming van dit orgaan. Om die reden dienen ingezetenen van Aruba - zoals hij - kiesgerechtigd te zijn voor de leden van de Tweede Kamer en dient artikel B 1 van de Kieswet buiten toepassing te worden gelaten voor zover deze bepaling Nederlanders die niet ten minste tien jaren ingezetene van Nederland zijn geweest van het recht om te kiezen uitsluit. Voor het uitsluiten van dat recht wordt hem bovendien onvoldoende rechtsherstel geboden, nu tot op heden een voorziening voor de behandeling van geschillen tussen het Koninkrijk en de landen, als bedoeld in artikel 12a van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden (hierna: het Statuut), ontbreekt, aldus [appellant].
3.1. [appellant] voert allereerst aan dat de rijksministerraad als ‘wetgevende macht’ (‘legislative body’) als bedoeld in artikel 3 van het Eerste Protocol bij het EVRM aangemerkt moet worden en dat hem daarom kiesrecht voor de Tweede Kamer toekomt. Nu de rijksministerraad geen extern bindende besluiten neemt begrijpt de Afdeling het betoog van [appellant] aldus, dat het ziet op de Koninkrijksregering, die - op basis van voorafgaande interne besluitvorming in de rijksministerraad - wel extern bindende besluiten zoals algemene maatregelen van rijksbestuur tot stand brengt.
Terecht stelt de minister zich op het standpunt dat het betoog van appellant niet opgaat. Zou de Koninkrijksregering als ‘wetgevende macht’ in de zin van genoemde bepaling aangemerkt moeten worden, dan zou dat er toe moeten leiden dat dit orgaan via verkiezingen gekozen zou moeten worden, hetgeen appellant evenwel niet beoogt. Daarnaast is de Koninkrijksregering gezien haar beperkte autonome regelgevende bevoegdheden niet als zodanig te beschouwen. Voor zover [appellant] beoogt te betogen dat de Tweede Kamer als ‘wetgevende macht’ beschouwd moet worden in de zin dat zij het parlementair-controlerende en medebeslissende orgaan in relatie tot de rijksregering is en [appellant] stelt dat hem als ingezetene van Aruba om die reden het kiesrecht voor de Tweede Kamer toekomt, overweegt de Afdeling het volgende.
3.2. De Afdeling heeft eerder, in de uitspraak van 21 november 2006 in zaak nr. ECLI:NL:RVS:2006:AZ3201, geoordeeld dat de regeling van het kiesrecht in het Statuut en de Kieswet niet met de hiervoor genoemde verdragsbepalingen in strijd is. De op artikel 3 van het Eerste Protocol bij het EVRM en artikel 14 van het EVRM in samenhang met artikel 3 van het Eerste Protocol gebaseerde klacht tegen deze uitspraak is door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens bij beslissing van 6 september 2007, appl. no. 17173/07 en 17180/07 inzake Sevinger and Eman v. The Netherlands wegens kennelijke ongegrondheid niet-ontvankelijk verklaard. Naar het oordeel van de Afdeling hebben zich sindsdien geen relevante wijzigingen in het Koninkrijksbestel voorgedaan die zouden vereisen dat van de uitspraak van 21 november 2006 teruggekomen zou moeten worden. Het Koninkrijk der Nederlanden bestaat uit vier zelfstandige landen, te weten Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten. De verhoudingen binnen het Koninkrijk en de taken en verantwoordelijkheden van de verschillende landen zijn geregeld in het Statuut, waarvan de oorspronkelijke tekst van 1954 en de wijzigingen daarvan ingevolge de artikelen 61 en 55 berusten op de instemming van de betrokken landen. Het Statuut voorziet niet in een Koninkrijksparlement. De vier landen hebben elk hun eigen parlementair-vertegenwoordigende organen. Zij zijn ingevolge artikel 41, eerste lid, autonoom, behoudens voorzover het de in artikel 3 limitatief opgesomde koninkrijksaangelegenheden, alsmede de voor uitzonderingssituaties geldende waarborgfunctie van artikel 43, tweede lid, betreft. Ten aanzien van de autonome sfeer van de landen, de ‘eigen aangelegenheden’ als bedoeld in artikel 41, eerste lid, is voor Arubaanse ingezetenen voorzien in democratische zeggenschap middels hun kiesrecht met betrekking tot het Arubaanse parlement, de Staten van Aruba. Dat kiesrecht is gewaarborgd in artikel 46, eerste lid, van het Statuut en artikel III.5, eerste lid, van de Staatsregeling van Aruba. Arubaanse ingezetenen hebben derhalve - in beginsel - geen kiesrecht voor de Tweede Kamer, nu zij een eigen parlementair-vertegenwoordigend orgaan (de Staten) binnen het Koninkrijk hebben (vgl. Kamerstukken II 1984/85, 18 694, nr. 3, blz. 10 en Kamerstukken II 2007/08, 31 392, nr. 3 (herdruk), blz. 6). In artikel B 1, tweede lid, van de Kieswet wordt niettemin een uitzondering gemaakt in de zin dat Arubaanse ingezetenen toch kiesrecht voor de Tweede Kamer hebben voor zover zij voldoen aan de voorwaarde dat zij ten minste tien jaar ingezetene van Nederland zijn geweest. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 21 november 2006, onder verwijzing naar Kamerstukken I 1984/85, 18 694, nr. 232b, blz. 2, heeft overwogen, kan een verblijf van tien jaren of langer een zodanige band met Nederland scheppen dat het toekennen van het kiesrecht voor de Tweede Kamer gerechtvaardigd geacht kan worden.
3.3. De door [appellant] aangevoerde ontwikkelingen van de afgelopen jaren vormen geen grond om van het Statuut en de Kieswet en daarmee van de uitspraak van de Afdeling van 21 november 2006 af te wijken. Dat artikel 12a van het Statuut bepaalt dat bij rijkswet voorzieningen worden getroffen voor de behandeling van bij rijkswet aangewezen geschillen tussen het Koninkrijk en de landen, is blijkens het hierna in 3.5 overwogene niet relevant. Voor zover sprake zou zijn van intensivering van het optreden van het Koninkrijk vond en vindt deze plaats binnen de ongewijzigde kaders van het Statuut.
Daar komt nog het volgende bij. Zoals ook het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in de beslissing van 6 september 2007 heeft overwogen, is het terrein aan koninkrijksaangelegenheden relatief klein in vergelijking tot de interne aangelegenheden van de landen. De koninkrijksaangelegenheden rechtvaardigen dan ook niet dat Arubaanse ingezetenen via het door appellant bepleite kiesrecht voor de Tweede Kamer op voet van gelijkheid met Nederlandse ingezetenen invloed hebben op de besluitvorming inzake de interne aangelegenheden van het land Nederland.
3.4. Het voorgaande neemt niet weg dat Koninkrijksregelgeving en Koninkrijksbesluiten - al betreffen zij slechts de door het Statuut in artikel 3 opgesomde koninkrijksaangelegenheden alsmede de waarborgfunctie van artikel 43, tweede lid - een relevante invloed kunnen hebben op de Caribische landen. In dit verband voorziet het Statuut evenwel in waarborgen en voorzieningen ten behoeve van de inbreng van de landen. De behartiging van koninkrijksaangelegenheden vindt in eerste instantie plaats binnen de rijksministerraad van ministers van het Koninkrijk, bestaande uit de Nederlandse ministers en de door de regeringen van Aruba, Curaçao en Sint Maarten benoemde Gevolmachtigde Ministers, aldus artikelen 6 tot en met 9. Bij de besluitvorming binnen de rijksministerraad over koninkrijksaangelegenheden welke de Caribische landen raken, zoals rijkswetten, algemene maatregelen van rijksbestuur en Koninkrijksbesluiten, voorzien de artikelen 10, 11 en 12 van het Statuut in beïnvloedingsmogelijkheden van de Gevolmachtigde Ministers.
Zoals in de uitspraak van 21 november 2006 is overwogen geeft het Statuut daarenboven met betrekking tot de totstandkoming van rijkswetten - naast de artikelen 81 tot en met 88 van de Grondwet - in de artikelen 15 tot en met 21 aanvullende voorzieningen met het oog op de controle en invloed op het wetgevingsproces door de vertegenwoordigende lichamen van Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Een ontwerp van rijkswet wordt gelijktijdig met de indiening bij de Staten-Generaal toegezonden aan de vertegenwoordigende lichamen van Aruba, Curaçao en Sint Maarten, de Staten. Deze zijn bevoegd voor de behandeling van het ontwerp in de Tweede Kamer dit ontwerp te onderzoeken en daaromtrent schriftelijk verslag uit te brengen en voorts één of meer bijzondere gedelegeerden af te vaardigen. Voorts worden de Gevolmachtigde Ministers en de bijzonder gedelegeerden in de gelegenheid gesteld de mondelinge behandeling in de kamers van de Staten-Generaal bij te wonen, het woord te voeren, wijzigingen in het ontwerp voor te stellen en zich over het voorstel uit te spreken voor de eindstemming plaatsvindt. Indien de Tweede Kamer, nadat de Gevolmachtigde Minister of bijzonder gedelegeerde zich tegen het voorstel heeft verklaard, dit aanneemt met een geringere meerderheid dan drie vijfde van het aantal der uitgebrachte stemmen, wordt de behandeling geschorst en vindt nader overleg omtrent het voorstel plaats in de rijksministerraad. Het Statuut voorziet derhalve in democratisch gelegitimeerde inbreng van de ingezetenen van Aruba, Curaçao en Sint Maarten op de rijkswetgeving door de vertegenwoordigende lichamen van de verschillende landen.
3.5. Vaststaat dat [appellant] kiesgerechtigd is voor de verkiezingen van de leden van de Staten van Aruba. Nu daarmee, zoals hiervoor in 3.4 is overwogen, is voorzien in controle en invloed op het wet- en regelgevingsproces door de Staten van Aruba, alsmede in beïnvloedingsmogelijkheden via de Gevolmachtigde Minister en de bijzonder gedelegeerde op de totstandkoming van Koninkrijksregelgeving en -besluiten, bestaat er geen grond voor het oordeel dat de afwijzing van het verzoek van [appellant] om registratie een inbreuk betekent op de in artikel 3 van het Eerste Protocol van het EVRM en artikel 25 van het IVBPR neergelegde rechten.
Voor zover [appellant] heeft beoogd te betogen dat een geschillenregeling in de zin van artikel 12a van het Statuut hem de mogelijkheid zou hebben gegeven om zijn - naar hij heeft gesteld te beperkte - invloed op de wet- en regelgeving van de Raad van ministers van het Koninkrijk aan de orde te stellen en hij bij het ontbreken van een dergelijke geschillenregeling stemrecht voor de Tweede Kamer zou moeten hebben om invloed te kunnen uitoefenen op de Raad van ministers van het Koninkrijk, kan dit betoog niet slagen. De minister heeft zich in dit verband terecht op het standpunt gesteld dat artikel 12a van het Statuut betrekking heeft op een geschillenregeling tussen het Koninkrijk en een of meer landen in bij rijkswet te bepalen gevallen, en die bepaling niet is bedoeld om de invloed van ingezetenen van Aruba op de besluitvorming door de Raad van ministers van het Koninkrijk te vergroten.
3.6. Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt voorts dat er een ongeoorloofd onderscheid wordt gemaakt tussen Nederlanders die ingezetenen zijn van Aruba en ingezetenen van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Laatstgenoemden zijn wel kiesgerechtigd voor de leden van de Tweede Kamer, terwijl hij als ingezetene van Aruba dat niet is. Dat onderscheid is volgens [appellant] in strijd met artikel 14 van het EVRM, artikel 1, eerste lid, van het Twaalfde Protocol van het EVRM en de artikelen 2 en 26 van het IVBPR. Ter zitting heeft hij toegelicht dat er nauwelijks verschillen bestaan tussen Aruba enerzijds en Bonaire, Sint Eustatius en Saba anderzijds. Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn volgens [appellant], net als Aruba, geen integraal onderdeel van het land Nederland. Zij maken geen deel uit van het Europese deel van Nederland, hebben een onmiskenbaar van Europees Nederland gescheiden rechtsorde, hebben de status van Landen en Gebieden Overzee na de Statuutswijziging van 10 oktober 2010 behouden zodat het recht van de Europese Unie niet geldt en maken geen onderdeel uit van de Schengenzone.
4.1. Ingevolge artikel 46, eerste lid, van het Statuut worden vertegenwoordigende lichamen gekozen door de ingezetenen van het betrokken land. Bonaire, Sint Eustatius en Saba maken ingevolge artikel 1, tweede lid, elk deel uit van het staatsbestel van het land Nederland. De ingezetenen van Bonaire, Sint Eustatius en Saba ontlenen daaraan als inwoners van Nederland ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Grondwet hun kiesrecht voor de Tweede Kamer. [appellant] is ingezetene van het land Aruba en is op grond van artikel 46, eerste lid, van het Statuut kiesgerechtigd voor de Staten van Aruba.
Nu de ingezetenen van de landen in het Koninkrijk kiesgerechtigd zijn voor de vertegenwoordigende lichamen van de landen waarvan zij ingezetene zijn, bestaat geen grond voor het oordeel dat een ongerechtvaardigd onderscheid als bedoeld in artikel 14 van het EVRM en artikel 2 van het IVBPR bestaat tussen Nederlanders buiten het Europese deel van het Koninkrijk. De Afdeling ziet dan ook geen reden waarom van de uitspraak van 21 november 2006 en van de beslissing van het EHRM van 6 september 2007 afgeweken zou moeten worden.
Het betoog faalt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Slump w.g. Rijsdijk
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2017
705.
BIJLAGE - Wettelijk kader
Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten
Artikel 2
1. Iedere Staat die partij is bij dit Verdrag verbindt zich de in dit Verdrag erkende rechten te eerbiedigen en deze aan een ieder die binnen zijn grondgebied verblijft en aan zijn rechtsmacht is onderworpen te verzekeren, zonder onderscheid van welke aard ook, zoals ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, welstand, geboorte of enige andere omstandigheid.
(…)
Artikel 25
Elke burger heeft het recht en dient in de gelegenheid te worden gesteld, zonder dat het onderscheid als bedoeld in artikel 2 wordt gemaakt en zonder onredelijke beperkingen:
(…)
(b) te stemmen en gekozen te worden door middel van betrouwbare periodieke verkiezingen die gehouden worden krachtens algemeen en gelijkwaardig kiesrecht en bij geheime stemming, waardoor het vrijelijk tot uitdrukking brengen van de wil van de kiezers wordt verzekerd;
(…)
Artikel 26
Allen zijn gelijk voor de wet en hebben zonder discriminatie aanspraak op gelijke bescherming door de wet. In dit verband verbiedt de wet discriminatie van welke aard ook en garandeert een ieder gelijke en doelmatige bescherming tegen discriminatie op welke grond ook, zoals ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, eigendom, geboorte of andere status.
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
Artikel 14
Het genot van de rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, moet worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
Artikel 3
De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich om met redelijke tussenpozen vrije, geheime verkiezingen te houden onder voorwaarden dat die de vrije meningsuiting van het volk bij het kiezen van de wetgevende macht waarborgen.
Protocol nr. 12 bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
Artikel 1
1. Het genot van elk in de wet neergelegd recht moet worden verzekerd zonder enige discriminatie op welke grond dan ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
2. Niemand mag worden gediscrimineerd door enig openbaar gezag op met name een van de in het eerste lid vermelde gronden.
Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden
Artikel 1
1. Het Koninkrijk omvat de landen Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten.
2. Bonaire, Sint Eustatius en Saba maken elk deel uit van het staatsbestel van Nederland. Voor deze eilanden kunnen regels worden gesteld en andere specifieke maatregelen worden getroffen met het oog op de economische en sociale omstandigheden, de grote afstand tot het Europese deel van Nederland, hun insulaire karakter, kleine oppervlakte en bevolkingsomvang, geografische omstandigheden, het klimaat en andere factoren waardoor deze eilanden zich wezenlijk onderscheiden van het Europese deel van Nederland.
Artikel 3
1. Onverminderd hetgeen elders in het Statuut is bepaald, zijn aangelegenheden van het Koninkrijk:
a. de handhaving van de onafhankelijkheid en de verdediging van het Koninkrijk;
b. de buitenlandse betrekkingen;
c. het Nederlanderschap;
d. de regeling van de ridderorden, alsmede de vlag en het wapen van het Koninkrijk;
e. de regeling van de nationaliteit van schepen en het stellen van eisen met betrekking tot de veiligheid en de navigatie van zeeschepen, die de vlag van het Koninkrijk voeren, met uitzondering van zeilschepen;
f. het toezicht op algemene regelen betreffende de toelating en uitzetting van Nederlanders;
g. het stellen van algemene voorwaarden voor toelating en uitzetting van vreemdelingen;
h. de uitlevering.
2. Andere onderwerpen kunnen in gemeen overleg tot aangelegenheden van het Koninkrijk worden verklaard. Artikel 55 is daarbij van overeenkomstige toepassing.
Artikel 6
1. De aangelegenheden van het Koninkrijk worden in samenwerking van Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten behartigd overeenkomstig de navolgende bepalingen.
2. Bij de behartiging van deze aangelegenheden worden waar mogelijk de landsorganen ingeschakeld.
Artikel 7
De raad van ministers van het Koninkrijk is samengesteld uit de door de Koning benoemde ministers en de door de regering van Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten benoemde Gevolmachtigde Minister.
Artikel 8
1. De Gevolmachtigde Ministers handelen namens de regeringen van hun land, die hen benoemen en ontslaan.
Zij moeten de staat van Nederlander bezitten.
2. De regering van het betrokken land bepaalt wie de Gevolmachtigde Minister bij belet of ontstentenis vervangt.
Hetgeen in dit Statuut is bepaald voor de Gevolmachtigde Minister, is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot zijn plaatsvervanger.
Artikel 9
1. De Gevolmachtigde Minister legt, alvorens zijn betrekking te aanvaarden, in handen van de Gouverneur een eed of belofte van trouw aan de Koning en het Statuut af. Het formulier voor de eed of belofte wordt vastgesteld bij algemene maatregel van rijksbestuur.
2. In Nederland vertoevende, legt de Gevolmachtigde Minister de eed of belofte af in handen van de Koning.
Artikel 10
1. De Gevolmachtigde Minister neemt deel aan het overleg in de vergaderingen van de raad van ministers en van de vaste colleges en bijzondere commissies uit de raad over aangelegenheden van het Koninkrijk, welke het betrokken land raken.
2. De regeringen van Aruba, Curaçao en Sint Maarten zijn ieder gerechtigd - indien een bepaald onderwerp haar daartoe aanleiding geeft - naast de Gevolmachtigde Minister tevens een minister met raadgevende stem te doen deelnemen aan het in het vorig lid bedoelde overleg.
Artikel 11
1. Voorstellen tot verandering in de Grondwet, houdende bepalingen betreffende aangelegenheden van het Koninkrijk, raken Aruba, Curaçao en Sint Maarten.
2. Ten aanzien van de defensie wordt aangenomen, dat de defensie van het grondgebied van Aruba, Curaçao of Sint Maarten, zomede overeenkomsten of afspraken betreffende een gebied, dat tot hun belangensfeer behoort, Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten raken.
3. Ten aanzien van de buitenlandse betrekkingen wordt aangenomen, dat buitenlandse betrekkingen, wanneer belangen van Aruba, Curaçao of Sint Maarten in het bijzonder daarbij betrokken zijn, dan wel wanneer de voorziening daarin gewichtige gevolgen voor deze belangen kan hebben, Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten raken.
4. De vaststelling van de bijdrage in de kosten, bedoeld in artikel 35, raakt Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten.
5. Voorstellen tot naturalisatie worden geacht Aruba, Curaçao en Sint Maarten slechts te raken, indien het personen betreft, die woonachtig zijn in het betrokken land.
6. De regeringen van Aruba, Curaçao en Sint Maarten kunnen aangeven welke aangelegenheden van het Koninkrijk, behalve die, in het eerste tot en met het vierde lid genoemd, hun land raken.
Artikel 12
1. Indien de Gevolmachtigde Minister van Aruba, Curaçao of Sint Maarten, onder aanwijzing van de gronden, waarop hij ernstige benadeling van zijn land verwacht, heeft verklaard, dat zijn land niet ware te binden aan een voorgenomen voorziening, houdende algemeen bindende regelen, kan de voorziening niet in dier voege, dat zij in het betrokken land geldt, worden vastgesteld, tenzij de verbondenheid van het land in het Koninkrijk zich daartegen verzet.
2. Indien de Gevolmachtigde Minister van Aruba, Curaçao of Sint Maarten, ernstig bezwaar heeft tegen het aanvankelijk oordeel van de raad van ministers over de eis van gebondenheid, bedoeld in het eerste lid, dan wel over enige andere aangelegenheid, aan de behandeling waarvan hij heeft deelgenomen, wordt op zijn verzoek het overleg, zo nodig met inachtneming van een daartoe door de raad van ministers te bepalen termijn, voortgezet.
3. Het hiervoren bedoeld overleg geschiedt tussen de minister-president, twee ministers, de Gevolmachtigde Minister en een door de betrokken regering aan te wijzen minister of bijzonder gemachtigde.
4. Wensen meerdere Gevolmachtigde Ministers aan het voortgezette overleg deel te nemen, dan geschiedt dit overleg tussen deze Gevolmachtigde Ministers, een even groot aantal ministers en de minister-president. Het tweede lid van artikel 10 is van overeenkomstige toepassing.
5. De raad van ministers oordeelt overeenkomstig de uitkomst van het voortgezette overleg. Wordt van de gelegenheid tot het plegen van voortgezet overleg niet binnen de bepaalde termijn gebruik gemaakt, dan bepaalt de raad van ministers zijn oordeel.
Artikel 12a
Bij rijkswet worden voorzieningen getroffen voor de behandeling van bij rijkswet aangewezen geschillen tussen het Koninkrijk en de landen.
Artikel 15
1. De Koning zendt een ontwerp van rijkswet gelijktijdig met de indiening bij de Staten-Generaal aan de vertegenwoordigende lichamen van Aruba, Curaçao en Sint Maarten.
2. Bij een voordracht tot een voorstel van rijkswet, uitgaande van de Staten-Generaal, geschiedt de toezending van het voorstel door de Tweede Kamer terstond nadat het bij de Kamer aanhangig is gemaakt.
3. De Gevolmachtigde Minister van Aruba, Curaçao of Sint Maarten, is bevoegd aan de Tweede Kamer voor te stellen een voordracht tot een voorstel van rijkswet te doen.
Artikel 16
Het vertegenwoordigende lichaam van het land, waarin de regeling zal gelden, is bevoegd vóór de openbare behandeling van het ontwerp in de Tweede Kamer dit te onderzoeken en zo nodig binnen een daarvoor te bepalen termijn daaromtrent schriftelijk verslag uit te brengen.
Artikel 17
1. De Gevolmachtigde Minister van het land, waarin de regeling zal gelden, wordt in de gelegenheid gesteld in de kamers der Staten-Generaal de mondelinge behandeling van het ontwerp van rijkswet bij te wonen en daarbij zodanige voorlichting aan de kamers te verstrekken als hij gewenst oordeelt.
2. Het vertegenwoordigende lichaam van het land, waarin de regeling zal gelden, kan besluiten voor de behandeling van een bepaald ontwerp in de Staten-Generaal één of meer bijzondere gedelegeerden af te vaardigen, die eveneens gerechtigd zijn de mondelinge behandeling bij te wonen en daarbij voorlichting te geven.
3. De Gevolmachtigde Ministers en de bijzondere gedelegeerden zijn niet gerechtelijk vervolgbaar voor hetgeen zij in de vergadering van de kamers der Staten-Generaal hebben gezegd of aan haar schriftelijk hebben overgelegd.
4. De Gevolmachtigde Ministers en de bijzondere gedelegeerden zijn bevoegd bij de behandeling in de Tweede Kamer wijzigingen in het ontwerp voor te stellen.
Artikel 18
1. De Gevolmachtigde Minister van het land, waarin de regeling zal gelden, wordt vóór de eindstemming over een voorstel van rijkswet in de kamers der Staten-Generaal in de gelegenheid gesteld zich omtrent dit voorstel uit te spreken. Indien de Gevolmachtigde Minister zich tegen het voorstel verklaart, kan hij tevens de kamer verzoeken de stemming tot de volgende vergadering aan te houden. Indien de Tweede Kamer nadat de Gevolmachtigde Minister zich tegen het voorstel heeft verklaard dit aanneemt met een geringere meerderheid dan drie vijfden van het aantal der uitgebrachte stemmen, wordt de behandeling geschorst en vindt nader overleg omtrent het voorstel plaats in de raad van ministers.
2. Wanneer in de vergadering van de kamers bijzondere gedelegeerden aanwezig zijn, komt de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid aan de door het vertegenwoordigende lichaam daartoe aangewezen gedelegeerde.
Artikel 19
De artikelen 17 en 18 zijn voor de behandeling in de verenigde vergadering van de Staten-Generaal van overeenkomstige toepassing.
Artikel 20
Bij rijkswet kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van het bepaalde in de artikelen 15 t/m 19.
Artikel 21
Indien, na gepleegd overleg met de Gevolmachtigde Ministers van Aruba, Curaçao en Sint Maarten, in geval van oorlog of in andere bijzondere gevallen, waarin onverwijld moet worden gehandeld, het naar het oordeel van de Koning onmogelijk is het resultaat van het in artikel 16 bedoelde onderzoek af te wachten, kan van de bepaling van dat artikel worden afgeweken.
Artikel 41
1. Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten behartigen zelfstandig hun eigen aangelegenheden.
(…)
Artikel 43
1. Elk der landen draagt zorg voor de verwezenlijking van de fundamentele menselijke rechten en vrijheden, de rechtszekerheid en de deugdelijkheid van het bestuur.
2. Het waarborgen van deze rechten, vrijheden, rechtszekerheid en deugdelijkheid van bestuur is aangelegenheid van het Koninkrijk.
Artikel 46
1. De vertegenwoordigende lichamen worden gekozen door de ingezetenen van het betrokken land, tevens Nederlanders, die de door de landen te bepalen leeftijd, welke niet hoger mag zijn dan 25 jaren, hebben bereikt. Iedere kiezer brengt slechts één stem uit. De verkiezingen zijn vrij en geheim. Indien de noodzaak daartoe blijkt, kunnen de landen beperkingen stellen. Iedere Nederlander is verkiesbaar met dien verstande, dat de landen de eis van ingezetenschap en een leeftijdsgrens kunnen stellen.
2. De landen kunnen aan Nederlanders die geen ingezetenen van het betrokken land zijn, het recht toekennen vertegenwoordigende lichamen te kiezen, alsmede aan ingezetenen van het betrokken land die geen Nederlander zijn, het recht vertegenwoordigende lichamen te kiezen en het recht daarin gekozen te worden, een en ander mits daarbij tenminste de vereisten voor ingezetenen die tevens Nederlander zijn, in acht worden genomen.
Artikel 55
1. Wijziging van dit Statuut geschiedt bij rijkswet.
2. Een voorstel tot wijziging, door de Staten-Generaal aangenomen, wordt door de Koning niet goedgekeurd, alvorens het door Aruba, Curaçao en Sint Maarten is aanvaard. Deze aanvaarding geschiedt bij landsverordening.
Deze landsverordening wordt niet vastgesteld alvorens het ontwerp door de Staten in twee lezingen is goedgekeurd. Indien het ontwerp in eerste lezing is goedgekeurd met twee derden der uitgebrachte stemmen, geschiedt de vaststelling terstond. De tweede lezing vindt plaats binnen een maand nadat het ontwerp in eerste lezing is goedgekeurd.
3. Indien en voor zover een voorstel tot wijziging van het Statuut afwijkt van de Grondwet, wordt het voorstel behandeld op de wijze, als de Grondwet voor voorstellen tot verandering in de Grondwet bepaalt, met dien verstande, dat de beide kamers in tweede lezing de voorgestelde verandering bij volstrekte meerderheid der uitgebrachte stemmen kunnen aannemen.
Artikel 61
Het Statuut treedt in werking op het tijdstip van de plechtige afkondiging, nadat het bevestigd is door de Koning.
Alvorens de bevestiging geschiedt, behoeft het Statuut aanvaarding voor Nederland op de wijze, in de Grondwet voorzien; voor Suriname en voor de Nederlandse Antillen door een besluit van het vertegenwoordigende lichaam.
Dit besluit wordt genomen met twee derden der uitgebrachte stemmen. Wordt deze meerderheid niet verkregen, dan worden de Staten ontbonden en wordt door de nieuwe Staten bij volstrekte meerderheid der uitgebrachte stemmen beslist.
Staatsregeling van Aruba
Artikel III.5
1. De leden van de Staten worden rechtstreeks gekozen door de ingezetenen van Aruba, die Nederlander zijn en de leeftijd van achttien jaren hebben bereikt.
(…)
Grondwet
Artikel 54
1. De leden van de Tweede Kamer worden rechtstreeks gekozen door de Nederlanders die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt, behoudens bij de wet te bepalen uitzonderingen ten aanzien van Nederlanders die geen ingezetenen zijn.
(…)
Artikel 81
De vaststelling van wetten geschiedt door de regering en de Staten-Generaal gezamenlijk.
Artikel 82
1. Voorstellen van wet kunnen worden ingediend door of vanwege de Koning en door de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
2. Voorstellen van wet waarvoor behandeling door de Staten-Generaal in verenigde vergadering is voorgeschreven, kunnen worden ingediend door of vanwege de Koning en, voor zover de betreffende artikelen van hoofdstuk 2 dit toelaten, door de verenigde vergadering.
3. Voorstellen van wet, in te dienen door de Tweede Kamer onderscheidenlijk de verenigde vergadering, worden bij haar door een of meer leden aanhangig gemaakt.
Artikel 83
Voorstellen van wet, ingediend door of vanwege de Koning, worden gezonden aan de Tweede Kamer of, indien daarvoor behandeling door de Staten-Generaal in verenigde vergadering is voorgeschreven, aan deze vergadering.
Artikel 84
1. Zolang een voorstel van wet, ingediend door of vanwege de Koning, niet door de Tweede Kamer onderscheidenlijk de verenigde vergadering is aangenomen, kan het door haar, op voorstel van een of meer leden, en vanwege de regering worden gewijzigd.
2. Zolang de Tweede Kamer onderscheidenlijk de verenigde vergadering een door haar in te dienen voorstel van wet niet heeft aangenomen, kan het door haar, op voorstel van een of meer leden, en door het lid of de leden door wie het aanhangig is gemaakt, worden gewijzigd.
Artikel 85
Zodra de Tweede Kamer een voorstel van wet heeft aangenomen of tot indiening van een voorstel heeft besloten, zendt zij het aan de Eerste Kamer, die het voorstel overweegt zoals het door de Tweede Kamer aan haar is gezonden. De Tweede Kamer kan een of meer van haar leden opdragen een door haar ingediend voorstel in de Eerste Kamer te verdedigen.
Artikel 86
1. Zolang een voorstel van wet niet door de Staten-Generaal is aangenomen, kan het door of vanwege de indiener worden ingetrokken.
2. Zolang de Tweede Kamer onderscheidenlijk de verenigde vergadering een door haar in te dienen voorstel van wet niet heeft aangenomen, kan het door het lid of de leden door wie het aanhangig is gemaakt, worden ingetrokken.
Artikel 87
1. Een voorstel wordt wet, zodra het door de Staten-Generaal is aangenomen en door de Koning is bekrachtigd.
2. De Koning en de Staten-Generaal geven elkaar kennis van hun besluit omtrent enig voorstel van wet.
Artikel 88
De wet regelt de bekendmaking en de inwerkingtreding van de wetten. Zij treden niet in werking voordat zij zijn bekendgemaakt.
Kieswet
Artikel B 1
1. De leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal worden gekozen door degenen die op de dag van de kandidaatstelling Nederlander zijn en op de dag van de stemming de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt, met uitzondering van degenen die op de dag van de kandidaatstelling hun werkelijke woonplaats hebben in Aruba, Curaçao of Sint Maarten.
2. Deze uitzondering geldt niet voor:
a. de Nederlander die gedurende ten minste tien jaren ingezetene van Nederland is geweest;
b. de Nederlander die in Nederlandse openbare dienst in Aruba, Curaçao of Sint Maarten werkzaam is, alsmede zijn Nederlandse echtgenoot, geregistreerde partner of levensgezel en kinderen, voor zover dezen met hem een gemeenschappelijke huishouding voeren.
Artikel D 3a
1. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties registreert voor elke verkiezing van de Tweede Kamer de kiesgerechtigdheid van personen, bedoeld in artikel B 1, tweede lid, indien zij daartoe een schriftelijk verzoek hebben ingediend.
(…)