ECLI:NL:RVS:2017:1740
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in hoger beroep inzake visum aanvraag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 10 maart 2017 een eerder besluit van de minister van Buitenlandse Zaken om een visum voor kort verblijf te verlenen had afgewezen. De vreemdeling had op 25 november 2015 een aanvraag ingediend voor een visum, welke door de minister was afgewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 14 april 2016, heeft de vreemdeling beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna de vreemdeling hoger beroep instelde bij de Raad van State, vertegenwoordigd door mr. A. Orhan.
De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 30 juni 2017 geoordeeld dat het hoger beroep zich richt tegen een uitspraak van de rechtbank over een visum voor drie maanden of minder. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verklaarde zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen. Dit besluit is genomen met verwijzing naar eerdere uitspraken van de Afdeling, waarin werd vastgesteld dat de bevoegdheid om hoger beroep in dergelijke gevallen niet bestaat. De rechtbank had ten onrechte vermeld dat hoger beroep bij de Afdeling mogelijk was, wat de onbevoegdheid van de Raad van State niet veranderde.
De Raad van State heeft ook overwogen dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 30 juni 2017, en is vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.