ECLI:NL:RVS:2017:1740

Raad van State

Datum uitspraak
30 juni 2017
Publicatiedatum
3 juli 2017
Zaaknummer
201703034/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in hoger beroep inzake visum aanvraag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 10 maart 2017 een eerder besluit van de minister van Buitenlandse Zaken om een visum voor kort verblijf te verlenen had afgewezen. De vreemdeling had op 25 november 2015 een aanvraag ingediend voor een visum, welke door de minister was afgewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 14 april 2016, heeft de vreemdeling beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna de vreemdeling hoger beroep instelde bij de Raad van State, vertegenwoordigd door mr. A. Orhan.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 30 juni 2017 geoordeeld dat het hoger beroep zich richt tegen een uitspraak van de rechtbank over een visum voor drie maanden of minder. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verklaarde zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen. Dit besluit is genomen met verwijzing naar eerdere uitspraken van de Afdeling, waarin werd vastgesteld dat de bevoegdheid om hoger beroep in dergelijke gevallen niet bestaat. De rechtbank had ten onrechte vermeld dat hoger beroep bij de Afdeling mogelijk was, wat de onbevoegdheid van de Raad van State niet veranderde.

De Raad van State heeft ook overwogen dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 30 juni 2017, en is vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.

Uitspraak

201703034/1/V2.
Datum uitspraak: 30 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 maart 2017 in zaak nr. 16/14532 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Buitenlandse Zaken.
Procesverloop
Bij besluit van 25 november 2015 heeft de minister van Buitenlandse Zaken een aanvraag van de vreemdeling om hem een visum voor kort verblijf te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 14 april 2016 heeft de minister van Buitenlandse Zaken het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 maart 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Orhan, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Nu het hoger beroep zich richt tegen een uitspraak van de rechtbank over een visum voor drie maanden of minder, is de Afdeling kennelijk onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen.
Dat de rechtbank onder de uitspraak ten onrechte heeft vermeld dat bij de Afdeling hoger beroep kan worden ingesteld, doet de bevoegdheid om van het hoger beroep kennis te nemen niet alsnog ontstaan. Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 7 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3284 en ECLI:NL:RVS:2016:3282).
2.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Bossmann
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2017
314-844.