ECLI:NL:RVS:2017:1738

Raad van State

Datum uitspraak
30 juni 2017
Publicatiedatum
3 juli 2017
Zaaknummer
201704110/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met inreisverbod

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 30 juni 2017 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris op 23 januari 2017 was afgewezen. Tevens was er een inreisverbod tegen de vreemdeling uitgevaardigd. De rechtbank Den Haag had op 11 mei 2017 het beroep van de vreemdeling tegen deze afwijzing niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het inreisverbod ongegrond verklaard. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De vreemdeling verzocht de voorzieningenrechter te bepalen dat hij niet zou worden uitgezet totdat er op het hoger beroep was beslist, en dat hij opvang en verstrekkingen zou ontvangen volgens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers. De voorzieningenrechter overwoog dat er geen risico was voor de vreemdeling bij terugkeer, zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Hierdoor was er geen 'arguable claim' aanwezig, en er waren geen andere omstandigheden die aanleiding gaven om de gevraagde voorziening toe te wijzen. Het verzoek werd dan ook als kennelijk ongegrond afgewezen.

De voorzieningenrechter besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en wees het verzoek af. De uitspraak werd openbaar gedaan op 30 juni 2017.

Uitspraak

201704110/2/V2.
Datum uitspraak: 30 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 mei 2017 in zaak nr. NL17.943 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 23 januari 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen, en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 11 mei 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep, voor zover gericht tegen de afwijzing van de asielaanvraag, niet-ontvankelijk verklaard en zijn beroep, voor zover gericht tegen het inreisverbod, ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.    De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat hij niet wordt uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist en dat hem gedurende die periode opvang en verstrekkingen voorzien bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers worden geboden.
2.    Niet in geschil is dat de vreemdeling bij terugkeer geen risico loopt als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Gelet daarop is er geen 'arguable claim' als bedoeld in de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 20 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3350. Nu ook anderszins niet is gebleken van omstandigheden die er voorshands toe nopen de gevraagde voorziening toe te wijzen, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding een voorziening, als verzocht, te treffen.
3.    Het verzoek dient als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.R.M. Brouwer, griffier.
w.g. Van der Wiel    w.g. Brouwer
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2017
791.