ECLI:NL:RVS:2017:1715

Raad van State

Datum uitspraak
28 juni 2017
Publicatiedatum
28 juni 2017
Zaaknummer
201607891/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. van der Spoel
  • E. Steendijk
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van remigratievoorzieningen en de vereisten voor remigratie onder de Remigratiewet

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 7 september 2016 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank de aan [appellante] krachtens de Remigratiewet toegekende remigratievoorzieningen terecht had ingetrokken. De intrekking vond plaats op 26 september 2014, omdat [appellante] zich niet in Marokko had gevestigd, maar in België. De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat [appellante] niet kan worden aangemerkt als remigrant, omdat zij niet aan de voorwaarden van de Remigratiewet voldeed. De Raad overweegt dat de intentie om te remigreren niet voldoende is om in aanmerking te komen voor de voorzieningen, als niet kan worden aangetoond dat daadwerkelijk aan de voorwaarden is voldaan. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het hoger beroep van [appellante] wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

201607891/1/V6.
Datum uitspraak: 28 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 september 2016 in zaak nr. 15/6936 in het geding tussen:
[appellante]
en
de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank.
Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2014 heeft de raad van bestuur de aan [appellante] krachtens de Remigratiewet toegekende voorzieningen ingetrokken.
Bij besluit van 21 september 2015 heeft de raad van bestuur het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 7 september 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De raad van bestuur heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 mei 2017, waar [appellante], bijgestaan door mr. F. Ben-Saddek, advocaat te Rotterdam, en de raad van bestuur, vertegenwoordigd door mr. A. van der Weerd, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Bij besluit van 30 januari 2013 heeft de raad van bestuur aan [appellante], op haar verzoek van 3 december 2012, krachtens de Remigratiewet voorzieningen toegekend voor een alleenstaande met een minderjarig kind. De raad van bestuur heeft hierbij bepaald dat het recht op de remigratievoorzieningen vervalt wanneer zij niet binnen zes maanden na de datum van dit besluit is geremigreerd. [appellante] moet derhalve uiterlijk op 30 juli 2013 uit Nederland vertrekken naar haar land van bestemming Marokko. Omdat na onderzoek is gebleken dat [appellante] zich niet in Marokko heeft gevestigd maar in België, heeft de raad van bestuur de toegekende remigratievoorzieningen bij besluit van 26 september 2014 ingetrokken.
2.    [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de raad van bestuur zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij niet naar Marokko is geremigreerd. [appellante] voert aan dat zij ten tijde van de aanvraag de intentie had naar Marokko te remigreren en op 25 juni 2013 naar Marokko is vertrokken. Omdat de raad van bestuur de remigratievoorzieningen, naar zij stelt, niet tijdig betaalde en de drie kinderen die zij naar Marokko had meegenomen niet naar school konden gaan omdat het op dat moment vakantie was, heeft zij zich in augustus 2013 met haar drie kinderen in België gevestigd bij haar huwelijkspartner en haar vierde kind, dat reeds daar verbleef.
2.1.    Op 1 juli 2014 is de Wet van 10 juli 2013 tot wijziging van de Remigratiewet (heroverweging Remigratiewet, Stb. 2013, 331) in werking getreden (Stb. 2014, 156). Artikel II van deze wet luidt: 'De artikelen 3, 4, eerste lid, 6, eerste lid, en 8g, tweede lid, van de Remigratiewet, zoals die luidden op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 10 juli 2013, blijven van toepassing op personen die voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet: a. zijn geremigreerd of b. een ontvankelijke aanvraag tot toekenning van de basisvoorzieningen of de remigratievoorzieningen in de zin van genoemde artikelen bij de Sociale verzekeringsbank, genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, hebben ingediend.'
Het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet is ingetrokken met ingang van 1 juli 2014 (Stb. 2014, 99).
Artikel 17, eerste lid, van het Besluit van 1 maart 2014 houdende voorschriften ter uitvoering van de Remigratiewet en tot wijziging van enige andere algemene maatregelen van bestuur (Remigratiebesluit), Stb. 2014, 99, luidt: '1. De artikelen 10, eerste lid, onderdeel b, 12, vierde en vijfde lid, 13, eerste en vierde lid, en 15, eerste en vierde lid, van het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet, […] zoals die luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, blijven van toepassing op personen die voor dat tijdstip zijn geremigreerd en basisvoorzieningen hebben ontvangen of een aanvraag tot toekenning van die basisvoorzieningen bij de Sociale verzekeringsbank hebben ingediend. […]
Artikel 13, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet luidde ten tijde van belang als volgt: 'Onverminderd het elders bij of krachtens de wet bepaalde inzake wijziging of intrekking van een besluit tot toekenning van de basisvoorzieningen dan wel de remigratievoorzieningen, wijzigt de SVB een dergelijk besluit of trekt zij dat in: […]; b. indien anderszins de basisvoorzieningen dan wel de remigratievoorzieningen ten onrechte of tot een te hoog bedrag zijn vastgesteld; […].
Artikel 1 van de Remigratiewet luidde tot 1 juli 2014: 'In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…]
c. remigreren: het zich buiten het Koninkrijk, in het land van herkomst vestigen;
d. land van herkomst: land waar de remigrant of een van zijn ouders is geboren of land waarvan de remigrant of een van zijn ouders de nationaliteit bezit of heeft bezeten;
e. bestemmingsland: land waarin een remigrant zich gaat vestigen;
f. remigrant: een persoon, bedoeld in artikel 2, die met de toepassing van deze wet voornemens is zijn rechtmatig hoofdverblijf in Nederland op te geven om te remigreren, dan wel is geremigreerd en sindsdien in een bestemmingsland is gevestigd;
[…]
Artikel 3, eerste lid, van de Remigratiewet luidde tot 1 juli 2014: 'Aan een remigrant die niet over voldoende middelen beschikt om zelfstandig te kunnen remigreren, worden onder bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden, de volgende basisvoorzieningen verstrekt: a. een vergoeding van de kosten van vervoer van de remigrant en van zijn partner en hun kinderen die tezamen met de remigrant vertrekken naar het bestemmingsland, tot de plaats van bestemming; b. een tegemoetkoming in de kosten van hervestiging in het bestemmingsland.'
Artikel 4, eerste lid, luidde tot 1 juli 2014: 'Aan een remigrant die niet over voldoende middelen beschikt om zelfstandig te kunnen remigreren, onder bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden, wordt een periodieke uitkering verstrekt ter voorziening in de noodzakelijke kosten van bestaan in het bestemmingsland.'
Artikel 6, luidde tot 1 juli 2014: 'Indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden bedoeld in de artikelen 3 en 4, wordt het recht op de voorzieningen bedoeld in die artikelen beëindigd, […], voor zover dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald.'
2.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW4560) verwijst artikel 6 van de Remigratiewet, zoals deze luidde tot 1 juli 2014, naar de artikelen 3 en 4 van die wet, waarin, voor zover thans van belang, is bepaald dat basisvoorzieningen worden verstrekt voor de kosten van vervoer naar en vestiging en verblijf in het bestemmingsland. Uit de memorie van toelichting bij de artikelen 3, 4 en 6 van de Remigratiewet, zoals deze luidde tot 1 juli 2014 (Kamerstukken II 1997/98, 25 741, nr. 3, blz. 14 16), blijkt dat de in de artikelen 3 en 4 bedoelde voorwaarden zien op zowel het verstrekken als het blijven verstrekken en ontvangen van de voorzieningen en dat in het kader van artikel 6 wordt gecontroleerd of aan die voorwaarden is voldaan na toekenning daarvan. Hieruit volgt dat niet alleen ten tijde van de aanvraag moet zijn voldaan aan de hiervoor bedoelde voorwaarden, maar ook nadien.
2.3.    [appellante] is in Marokko geboren en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Marokko is voor [appellante] derhalve het land van herkomst en daarmee het bestemmingsland in de zin van de Remigratiewet.
[appellante] is op 21 juni 2013 uitgeschreven uit de gemeentelijke basisadministratie (thans: de basisregistratie personen) van de gemeente Rotterdam en op 25 juni 2013 met haar kinderen vertrokken naar Marokko. Aldaar woonde zij, met haar kinderen, in bij haar vader. Zij heeft in Marokko geen zelfstandige woonruimte betrokken, geen verzekeringen afgesloten, geen werkzaamheden verricht en haar kinderen niet op een school ingeschreven. Het door [appellante] in hoger beroep overgelegde  huurcontract voor een pand dat is gesloten door haar echtgenoot, alsmede een verklaring over een oriënterend bezoek van haar echtgenoot aan een school in Marokko, doen daar niet aan af. Op 26 augustus 2013 is [appellante] met haar echtgenoot en kinderen naar België vertrokken. Haar echtgenoot van wie zij, naar zij stelt, sinds 17 november 2011 duurzaam gescheiden leefde, maar met wie zij zich tijdens haar verblijf in Marokko weer heeft verzoend, is sedert 2008 in België woonachtig. Na aankomst in dat land heeft [appellante] zich met haar kinderen bij haar echtgenoot gevestigd. [appellante] is in het bezit van een zogenoemde F-kaart voor duurzaam verblijf bij een Unieburger, die geldig is tot 1 april 2019, heeft in België een ziektekostenverzekering afgesloten en heeft in een gesprek met de raad van bestuur verklaard de intentie te hebben met haar gezin in België te blijven wonen.
2.4.    Gelet op de hiervoor onder 2.3 weergegeven feiten en omstandigheden is, gezien de korte duur en het voorlopige karakter van het verblijf van [appellante] in Marokko, van remigratie naar dat land geen sprake geweest. Nu [appellante] zich niet in haar bestemmingsland heeft gevestigd en niet is geremigreerd naar haar land van herkomst, kan zij niet worden aangemerkt als een remigrant als bedoeld in de artikelen 3 en 4 van de Remigratiewet zoals deze luidde tot 1 juli 2014. Voor zover [appellante] betoogt dat zij ten tijde van haar aanvraag om remigratievoorzieningen de intentie had zich in Marokko te vestigen en dat dit voldoende is om in aanmerking te komen voor remigratievoorzieningen, overweegt de Afdeling dat, wat daar verder van zij, zij er niet in is geslaagd die intentie aannemelijk te maken.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de raad van bestuur de remigratievoorzieningen ten onrechte heeft toegekend en het recht op deze voorzieningen terecht heeft ingetrokken.
Het betoog faalt.
3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Groenendijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2017
164.