201603875/1/R1.
Datum uitspraak: 28 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Wyckerveste Adviseurs B.V., gevestigd te Kerkrade,
appellante,
en
de raad van de gemeente Maastricht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 maart 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Reparatie- en actualiseringsplan Maastricht Zuidoost" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft Wyckerveste beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 mei 2017, waar Wyckerveste, vertegenwoordigd door mr. J.L. Stoop, advocaat te Eindhoven, en de raad, vertegenwoordigd door E.J.A. Smeets, zijn verschenen.
Overwegingen
Toetsingskader
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het plan
2. Het plan is - voor zover hier relevant - opgesteld als reparatieplan naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 5 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3924. In deze uitspraak heeft de Afdeling het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Maastricht Zuidoost" gedeeltelijk vernietigd omdat het niet berustte op een deugdelijke motivering. Door middel van dit plan heeft de raad onder meer opnieuw besloten over het vernietigde plandeel met de bestemming "Recreatie" en de dubbelbestemming "Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed" voor het gebied ten zuidwesten van de kruising tussen de Oosterweg en de Köbbesweg. Hiertoe is aan het gebied opnieuw de bestemming "Recreatie" en de dubbelbestemming "Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed" toegekend, aan welke beslissing de raad een herziene motivering ten grondslag heeft gelegd. Inleiding
3. De gronden met de bestemming waartegen het beroep zich richt, liggen in het zogenoemde "winterbed" van de rivier de Maas.
Midden jaren ’90 is door de gemeenteraad het bestemmingsplan "Portomaar" vastgesteld. Het bestemmingsplan voorzag voor de gronden die ook in het onderhavige plan zijn betrokken in de bestemming "Uit te werken recreatieve doeleinden, verblijfsrecreatie (Urv)". Wyckerveste zou ter plaatse recreatiewoningen, een hotel en een jachthaven realiseren. Op 19 april 1996 werd de Beleidslijn ruimte voor de rivier van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat gepubliceerd, waarin een stringenter beleid voor het gebruik van het winterbed van de rivier werd uitgewerkt. Bouwen ten behoeve van woningen en recreatie was hier niet langer toegestaan.
Op 18 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Maastricht Zuidoost" vastgesteld. Het gebied waarvoor eerder het bestemmingsplan "Portomaar" gold, is hierin betrokken. Aan het gebied werd opnieuw een recreatieve bestemming toegekend, maar ditmaal zonder bebouwingsmogelijkheden. Wyckerveste heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en aangevoerd dat ten onrechte niet was voorzien in een recreatieterrein met recreatiewoningen, een hotel en een jachthaven met bijbehorende voorzieningen. De raad stelde dat hierin niet was voorzien omdat de ontwikkeling niet kon worden gerealiseerd: de Beleidsregels grote rivieren (Stcrt. 2006, nr. 133) - die de Beleidslijn ruimte voor de rivier inmiddels hadden vervangen - stonden hieraan in de weg. De Afdeling oordeelde dat deze beleidsregels inderdaad in de weg staan aan de realisering van de recreatiewoningen en het hotel, maar niet noodzakelijkerwijs aan de jachthaven. Omdat de raad niet inzichtelijk had gemaakt waarom de ontwikkeling van een jachthaven desondanks niet mogelijk was gemaakt, werd het plandeel bij de uitspraak van de Afdeling van 5 november 2014 vernietigd wegens een gebrekkige motivering.
De raad heeft een nieuwe afweging gemaakt omtrent het al dan niet toestaan van de jachthaven op de gronden van Wyckerveste. Besloten is om aan deze gronden in het plan dezelfde bestemming toe te kennen als in het bestemmingsplan "Maastricht Zuidoost".
Wyckerveste is het met dit besluit niet eens, omdat in het plan wederom niet in een jachthaven is voorzien. Zij voert onder andere aan dat het rijks- en gemeentelijk beleid niet in de weg staan aan het mogelijk maken van een jachthaven in het plangebied.
De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat hij de plannen van Wyckerveste ten tijde van de vaststelling van het plan onvoldoende concreet achtte om in het plan in een jachthaven te voorzien. Tevens heeft de raad te kennen gegeven bereid te zijn tot een separate afweging met betrekking tot het mogelijk maken van de jachthaven wanneer de plannen van Wyckerveste wel voldoende concreet zijn.
Het beroep
Niet voorzien in jachthaven
4. Het beroep van Wyckerveste richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Recreatie" en de dubbelbestemming "Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed" voor het gebied ten zuidwesten van de kruising tussen de Oosterweg en de Köbbesweg.
Wyckerveste betoogt dat de raad in het plan ten onrechte niet heeft voorzien in een jachthaven op deze locatie. Hiertoe voert zij aan dat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt dat het waterbeleid van het Rijk zoals neergelegd in de Beleidsregels grote rivieren, aan de ontwikkeling van een jachthaven in de weg zou staan.
Wyckerveste voert verder aan dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat in het plan niet in een jachthaven kan worden voorzien zolang hiervoor geen vergunning is aangevraagd bij Rijkswaterstaat. Volgens haar volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 30 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:850, dat het opnemen van een ontwikkeling in een bestemmingsplan idealiter vooraf gaat aan een dergelijke vergunningaanvraag. Wyckerveste wijst er in dit verband tevens op dat reeds in 1995 door Rijkswaterstaat een vergunning is verleend die voldoende basis biedt om in het plan in een jachthaven te voorzien. Ter zitting heeft zij voorts toegelicht dat op 28 april 2017 een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, onder a, van het Waterbesluit bij Rijkswaterstaat is ingediend. Wyckerveste voert ten slotte aan dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de economische haalbaarheid van de ontwikkeling niet vaststaat, nu het ontwikkelen van een jachthaven voor Wyckerveste rendabel zal zijn.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat Wyckerveste thans niet beschikt over een vergunning voor een jachthaven met bijbehorende voorzieningen in het gebied ten zuidwesten van de kruising tussen de Oosterweg en de Köbbesweg, zodat in zoverre geen reden bestond om de aanleg van de jachthaven planologisch mogelijk te maken. Weliswaar is in 1995 door Rijkswaterstaat aan Wyckerveste een vergunning verleend, maar deze staat slechts toe dat ophogingen en een aanlegsteiger worden gerealiseerd, waaraan het plan volgens de raad niet in de weg staat.
Voorts stelt de raad dat Wyckerveste voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan geen concreet plan heeft ingediend voor de aanleg van een jachthaven op haar gronden, zodat het de raad toen niet duidelijk was hoe Wyckerveste de ontwikkeling van een jachthaven precies voor zich ziet en in hoeverre de door haar gewenste jachthaven economisch haalbaar zou zijn. Het enige concrete plan dat bij de raad ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan bekend was, is het plan voor een jachthaven met een groot aantal voorzieningen - onder andere recreatiewoningen - waarvan is komen vast te staan dat de Beleidsregels grote rivieren aan de ontwikkeling daarvan in de weg staan. Volgens de raad bestond daarom geen aanleiding om in het bestemmingsplan in een jachthaven te voorzien.
4.2. Artikel 6.5, aanhef en onder c, van de Waterwet luidt: "Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan voor rijkswateren en, met het oog op internationale verplichtingen of bovenregionale belangen, voor regionale wateren worden bepaald dat het verboden is zonder daartoe strekkende vergunning van Onze Minister, onderscheidenlijk het bestuur van het waterschap gebruik te maken van een waterstaatswerk of een daartoe behorende beschermingszone door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werkzaamheden te verrichten, werken te maken of te behouden, dan wel vaste substanties of voorwerpen te storten, te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen."
Artikel 6.12, eerste lid, van het Waterbesluit luidt: "Het is verboden zonder daartoe strekkende vergunning van Onze Minister als bedoeld in artikel 6.5 van de wet gebruik te maken van een oppervlaktewaterlichaam of een bijbehorend kunstwerk in beheer bij het Rijk, niet zijnde de Noordzee, door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:
a. werken te maken of te behouden;
b. vaste substanties of voorwerpen te storten, te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen."
Artikel 1, eerste lid, onder a, van de Beleidsregels grote rivieren luidt: "In dit besluit wordt verstaan onder toestemming: de toelaatbaarheid vanuit rivierkundig opzicht bezien, nodig voor het verkrijgen van een vergunning als bedoeld in artikel 6.12 van het Waterbesluit."
Artikel 5, aanhef en onder h, van de Beleidsregels grote rivieren luidt: "Voor de navolgende riviergebonden activiteiten in het gedeelte van het rivierbed waarop het stroomvoerend regime van toepassing is, wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 7, eerste en tweede lid, toestemming gegeven: de realisatie van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden."
4.3. Uit de plantoelichting blijkt dat de raad er - anders dan Wyckerveste heeft gesteld - bij het nemen van het besluit tot vaststelling van het plan niet van is uitgegaan dat de Beleidsregels grote rivieren noodzakelijkerwijs in de weg staan aan de ontwikkeling van een jachthaven in het gebied ten zuidwesten van de kruising tussen de Oosterweg en de Köbbesweg. Het betoog van Wyckerveste mist derhalve in zoverre feitelijke grondslag.
4.4. De Afdeling stelt voorts vast dat de vergunning die in 1995 door Rijkswaterstaat aan Wyckerveste is verleend, slechts betrekking heeft op de realisering van ophogingen en een aanlegsteiger in het relevante deel van het plangebied. Niet in geschil is dat het plan hierin voorziet. Ter zitting heeft Wyckerveste toegelicht dat zij - naast de ophogingen en de aanlegsteiger - op haar gronden tevens een servicegebouw en een ontsluitingsweg met parkeerplaatsen wenst te realiseren. Nu de hiervoor genoemde vergunning op deze voorzieningen geen betrekking heeft, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid kunnen besluiten om in de aan Wyckerveste verleende vergunning geen aanleiding te zien om in het plan een jachthaven met deze bijbehorende voorzieningen mogelijk te maken.
Dat op 28 april 2017 bij Rijkswaterstaat een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, onder a, van het Waterbesluit is ingediend, maakt dit oordeel niet anders, omdat de vergunningprocedure onder het Waterbesluit een ander afwegingskader kent dan de vaststelling van een bestemmingsplan. Uit de uitspraak van de Afdeling van 30 maart 2016 kan - anders dan Wyckerveste stelt - niet worden afgeleid dat het opnemen van een ontwikkeling in een bestemmingsplan bij voorkeur aan de aanvraag van een vergunning als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, onder a, van het Waterbesluit vooraf gaat. Het betoog faalt in zoverre.
4.5. In het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief inzake ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld. Weliswaar is het bij een particulier initiatief in eerste instantie aan de initiatiefnemer om te beoordelen of hij het plan kan uitvoeren en of dit voor hem rendabel is, maar dat neemt niet weg dat de raad enig inzicht in de economische en financiële haalbaarheid van een initiatief kan verlangen in verband met de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan.
De Afdeling overweegt dat door Wyckerveste geen stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat ten tijde van de vaststelling van het plan reeds een concreet bouwplan bestond voor de ontwikkeling van een op zichzelf staande jachthaven met de gewenste voorzieningen in het gebied ten zuidwesten van de kruising tussen de Oosterweg en de Köbbesweg. Evenmin zijn stukken overgelegd die inzicht verschaffen in de economische en financiële haalbaarheid van de gewenste ontwikkeling. Gebleken is weliswaar dat Wyckerveste bezig is een concreet bouwplan te ontwikkelen, maar niet is komen vast te staan dat haar voornemen omtrent de realisering van de jachthaven ten tijde van de vaststelling van het plan zodanig concreet was, dat dit zonder meer in het voorliggende plan kon worden opgenomen. Met dit voornemen hoefde de raad bij de vaststelling van het plan naar het oordeel van de Afdeling dan ook geen rekening te houden. Het betoog faalt.
Structuurvisie
5. Wyckerveste betoogt voorts dat de beslissing van de raad om in het plan niet te voorzien in een jachthaven in strijd is met de Structuurvisie Maastricht 2030 (hierna: de structuurvisie). Zij voert hiertoe aan dat in de structuurvisie staat dat Maastricht zich als "waterstad" verder kan ontwikkelen, onder meer door de oevers van de Pietersplas beter toegankelijk te maken voor waterrecreatie. Volgens Wyckerveste bevat de structuurvisie - gelet op deze passage - beleid dat is gericht op het faciliteren van waterrecreatie. Derhalve dient de raad te handelen overeenkomstig dit beleid, dan wel hiervan gemotiveerd af te wijken, zo stelt Wyckerveste. De raad is hiertoe volgens Wyckerveste ten onrechte niet overgegaan, omdat het plan - anders dan het bestemmingsplan "Portomaar" dat voorheen voor het gebied gold - niet voorziet in een jachthaven die recreatiemogelijkheden biedt en de raad ook niet heeft gemotiveerd waarom van het beleid in de structuurvisie is afgeweken.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de structuurvisie zich weliswaar niet verzet tegen de realisering van een jachthaven in het plangebied, maar dat zij hiertoe evenmin een verplichting bevat. Hij wijst erop dat diverse aspecten een rol spelen bij de beslissing om een jachthaven in het gebied ten zuidwesten van de kruising tussen de Oosterweg en de Köbbesweg al dan niet mogelijk te maken.
5.2. De Afdeling overweegt dat de formulering van de door Wyckerveste geciteerde passage in de structuurvisie algemeen van aard is en geen concrete aanwijzingen bevat voor de uitoefening van de bevoegdheid tot vaststelling van een bestemmingsplan. Uit de passage blijkt evenmin dat het streven van de raad is gericht op het mogelijk maken van een jachthaven in het gebied ten zuidwesten van de kruising tussen de Oosterweg en de Köbbesweg. Gelet hierop stelt de Afdeling vast dat de structuurvisie niet in de weg staat aan de ontwikkeling van een jachthaven in het plangebied, maar dat zij evenmin beleid bevat dat hierop specifiek is gericht. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit van de raad in zoverre niet is vastgesteld in overeenstemming met het beleid in de structuurvisie. Het betoog faalt.
Flora- en faunawet
6. Wyckerveste betoogt dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de Flora- en faunawet aan de realisering van een jachthaven in het plangebied in de weg staat. Zij voert hiertoe aan dat deze conclusie van de raad niet volgt uit de Quickscan Ecologische Waarden van 24 april 2015 (hierna: de quickscan), die ten behoeve van de vaststelling van het plan door Ecolybrium is uitgevoerd. Uit de quickscan blijkt slechts dat de effecten van de aanleg van een jachthaven op de bittervoorn en de bever nader moeten worden onderzocht, zo stelt Wyckerveste. De raad heeft ten onrechte nagelaten dit vervolgonderzoek te verrichten.
6.1. De raad stelt dat hij zich - anders dan Wyckerveste betoogt - niet op het standpunt heeft gesteld dat de Flora- en Faunawet op voorhand aan de realisering van een jachthaven in het relevante deel van het plangebied in de weg staat. Uit de quickscan is naar voren gekomen dat vooralsnog niet duidelijk is in hoeverre de aanleg van een jachthaven effecten heeft op de bittervoorn en de bever, zodat nadere monitoring van beide soorten noodzakelijk is om (de impact van) eventuele effecten te kunnen vaststellen. Volgens de raad is het aan Wyckerveste om deze monitoring te laten verrichten.
6.2. De Afdeling stelt vast dat uit de plantoelichting niet volgt dat de toenmalige Flora- en faunawet op voorhand aan de realisering van een jachthaven in het plangebied in de weg stond. Ook overigens is de Afdeling niet gebleken dat de raad zich op dit standpunt heeft gesteld. Het betoog van Wyckerveste mist derhalve in zoverre feitelijke grondslag.
6.3. De Afdeling overweegt voorts dat - zoals ook hiervoor al aan de orde is geweest - de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan onder omstandigheden rekening moet houden met een particulier initiatief. Het initiatief moet daarvoor voldoende concreet zijn en tijdig kenbaar zijn gemaakt, zodat de raad ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de uitvoerbaarheid daarvan kan beoordelen. Een concreet plan dient daartoe zo nodig met onderzoeken te worden gestaafd.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat onderzoeken naar de aanwezigheid van de bittervoorn en de bever in de nabijheid van het relevante deel van het plangebied noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de uitvoerbaarheid van de realisering van een jachthaven aldaar. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling eveneens terecht op het standpunt gesteld dat het op de weg van Wyckerveste - als initiator van het plan om in het gebied ten zuidwesten van de kruising tussen de Oosterweg en de Köbbesweg een jachthaven te realiseren - had gelegen om te onderzoeken in hoeverre de toenmalige Flora- en faunawet in dit opzicht in de weg staat aan de realisering van een jachthaven. Naar het oordeel van de Afdeling was de raad derhalve niet gehouden tot het verrichten van dit vervolgonderzoek. Het betoog faalt.
Planregels
7. Wyckerveste betoogt dat uit artikel 16, leden 16.2 en 16.3, van de planregels niet ondubbelzinnig kan worden afgeleid of op gronden met de bestemming "Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed" bouwwerken mogen worden gerealiseerd. Volgens Wyckerveste is daarom sprake van een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek.
7.1. Ter zitting heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat in artikel 16, lid 16.3, onder a, van de planregels, per abuis is vermeld dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van hetgeen is bepaald in artikel 16, lid 16.3. De raad heeft toegelicht dat in dit artikellid "artikel 16 lid 2" had moeten staan, in plaats van "artikel 16 lid 3." Nu de raad in artikel 16, lid 16.3, onder a, van de planregels abusievelijk iets anders heeft bepaald dan hij beoogde te bepalen, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het betoog slaagt.
Conclusie
8. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover het betreft artikel 16, lid 16.3, onder a, van de planregels. Voor het overige blijft het bestemmingsplan in stand.
8.1. Nu de overige beroepsgronden niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden en niet aannemelijk is dat andere derdebelanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak ten aanzien van dit planonderdeel in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit is vernietigd.
8.2. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
Proceskosten
9. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Maastricht van 22 maart 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Reparatie- en actualiseringsplan Maastricht Zuidoost" voor zover het betreft artikel 16, lid 16.3, onder a, van de planregels;
III. bepaalt dat artikel 16, lid 16.3, onder a, van de planregels als volgt komt te luiden:
a. "mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het waterbergend en stroomvoerend vermogen van het gebied kan het bevoegd gezag, mits gehoord Rijkswaterstaat, met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 16 lid 2 ten behoeve van de onder lid b., c. en e. genoemde activiteiten en mede conform het bepaalde in de onderliggende bestemming";
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 22 maart 2016 voor zover dat is vernietigd;
V. draagt de raad van de gemeente Maastricht op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel III wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Maastricht tot vergoeding van bij Wyckerveste Adviseurs B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Maastricht aan Wyckerveste Adviseurs B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 334,00 (zegge: driehonderdvierendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Groen, griffier.
w.g. Hagen w.g. Groen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2017
831.