201606369/1/A2.
Datum uitspraak: 28 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Abw) in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 juli 2016 in zaak nr. 15/7072 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 27 april 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van [appellant] om de in 2013 toegekende bijstand om niet aan te merken als bijzonder inkomen afgewezen.
Bij besluit van 8 oktober 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 juli 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij besluiten van 5 en 19 september 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huur- en zorgtoeslag over het berekeningsjaar 2013 voor [appellant] definitief vastgesteld op € 1.551,00 en € 1.528,00 en de teveel ontvangen voorschotten huur- en zorgtoeslag van hem teruggevorderd. De hoogte van deze toeslagen is gebaseerd op het vastgestelde inkomen van [appellant] en zijn partner [partner], dat in totaal € 25.169,00 bedraagt. Dat bedrag omvat mede een algemene bijstand die [appellant] in de periode 1 september 2011 tot en met 21 februari 2012 in de vorm van een renteloze lening heeft ontvangen. Deze leenbijstand is in 2013 omgezet naar een bijstand om niet en bedraagt volgens de overgelegde jaaropgave € 7.281,00 en na aftrek van de ingehouden loonheffing € 4.586,00. Vervolgens heeft [appellant] een verzoek om toepassing van een bijzondere situatie gedaan. Bij het besluit van 27 april 2015, gehandhaafd bij het besluit van 8 oktober 2015, heeft de Belastingdienst/Toeslagen dat verzoek afgewezen, omdat de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), de Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht) en het Besluit op de huurtoeslag (hierna: Bht) niet voorzien in de mogelijkheid om een inkomen zonder draagkrachtverhoging, ook wel "papieren inkomen" genoemd, voor de bepaling van de huurtoeslag buiten beschouwing te laten.
De uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht is uitgegaan van het verzamelinkomen zoals vermeld in de aanslag inkomstenbelasting van [appellant]. Daarvan maakt ook de uitkering op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen deel uit. Dit inkomensbestanddeel kan niet op grond van het Bht buiten beschouwing worden gelaten. Voor de zorgtoeslag is er in het geheel geen mogelijkheid om bepaalde inkomensbestanddelen buiten beschouwing te laten. De rechtbank heeft daarom geen grond gezien voor het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte geen uitzondering heeft gemaakt op het hanteren van het toetsingsinkomen bij het bepalen van het recht op huur- en zorgtoeslag, aldus de rechtbank.
Het hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat de in de periode 1 september 2011 tot en met 21 februari 2012 ontvangen uitkering de draagkracht voor het jaar 2013 niet heeft verhoogd, terwijl op grond artikel 2b van het Bht op verzoek wel bepaalde werkelijk ontvangen nabetalingen van inkomsten buiten beschouwing worden gelaten.
3.1. Artikel 7, eerste en tweede lid, van de Awir luiden als volgt:
"1. Ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling wordt het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
2. Indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van een tegemoetkoming, wordt mede het toetsingsinkomen van de medebewoners in aanmerking genomen.".
Artikel 2b, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bht luidt als volgt:
"Op verzoek blijven bij de toepassing van artikel 7, eerste en tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen voor zover het betreft het toekennen van een huurtoeslag, de navolgende bestanddelen van het toetsingsinkomen buiten beschouwing:
b. nabetalingen van inkomsten als bedoeld in afdeling 3.3 en 3.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001.".
3.2. De rechtbank heeft terecht geoordeeld, dat de omzetting in 2013 van de lening in een bijstand om niet geen nabetaling van inkomsten over een eerder jaar is als bedoeld in artikel 2b, eerste lid, van het Bht, omdat de aanspraak op het bedrag eerst in 2013 is ontstaan (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 16 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1512). Het betreft geen bedrag waar [appellant], achteraf bezien, in een eerder jaar al aanspraak op had en dat in 2013 is nabetaald. De omgezette uitkering is om die reden geen bestanddeel van het toetsingsinkomen dat op grond van artikel 2b, eerste lid, van het Bht op verzoek bij de bepaling van de draagkracht voor de huurtoeslag buiten beschouwing blijft. De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat de Wet op de zorgtoeslag geen mogelijkheid biedt om bepaalde inkomensbestanddelen buiten beschouwing te laten bij de berekening van de hoogte van de aanspraak op zorgtoeslag. Gelet op het voorgaande, biedt de stelling dat de omzetting van de leenbijstand naar een bijstand om niet de draagkracht van [appellant] niet heeft verhoogd, geen grond voor het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen dit inkomensbestanddeel buiten beschouwing had moeten laten.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2017
17.