ECLI:NL:RVS:2013:1512

Raad van State

Datum uitspraak
16 oktober 2013
Publicatiedatum
16 oktober 2013
Zaaknummer
201208679/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • E. Steendijk
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huurtoeslag en toetsingsinkomen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het verzoek om bij het vaststellen van de huurtoeslag voor 2010 een bestanddeel van het toetsingsinkomen buiten beschouwing te laten, werd afgewezen. De Belastingdienst had op 25 augustus 2011 het verzoek van [appellante] afgewezen en dit besluit werd later door de rechtbank bevestigd. De zaak werd behandeld op 9 september 2013, waarbij [appellante] werd bijgestaan door haar advocaat, mr. A.H.G. Katz, en de Belastingdienst werd vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog dat het recht op huurtoeslag afhankelijk is van de draagkracht van de huurder, zoals vastgelegd in de Wet op de huurtoeslag (Wht) en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). [appellante] betoogde dat de Belastingdienst haar toetsingsinkomen te hoog had vastgesteld door een uitkering van de gemeente Lansingerland ten onrechte toe te rekenen aan het jaar 2010. De rechtbank had echter terecht geoordeeld dat de Belastingdienst het verzamelinkomen zoals vastgesteld door de inspecteur voor de inkomstenbelasting in aanmerking moest nemen.

Daarnaast voerde [appellante] aan dat de omzetting van een geldlening in een bedrag om niet in 2010 een inkomensbestanddeel was dat buiten beschouwing moest blijven bij de huurtoeslag. De rechtbank oordeelde echter dat deze omzetting geen nabetaling betrof en dat de wet geen ruimte biedt voor een hardheidsclausule. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201208679/1/A2.
Datum uitspraak: 16 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 juli 2012 in zaak nr. 12/211 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de Belastingdienst).
Procesverloop
Bij besluit van 25 augustus 2011 heeft de Belastingdienst een verzoek van [appellante] om bij het vaststellen van de huurtoeslag voor 2010 een bestanddeel van het toetsingsinkomen buiten beschouwing te laten afgewezen.
Bij besluit van 8 december 2011 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 juli 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2013, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door mr. A.H.G. Katz, advocaat te Rotterdam, en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de Belastingdienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: de Wht) is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder o, van de Awir, wordt verstaan onder inkomensgegeven: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de Awr).
Ingevolge artikel 7, eerste lid, wordt ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, is toetsingsinkomen: het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
Ingevolge artikel 21, aanhef en onder e, van de Awr wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen verstaan onder inkomensgegeven:
1˚. Indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen.
2˚. […].
Ingevolge artikel 2b, eerste lid en onder b, van het Besluit op de huurtoeslag (hierna: het Bht) blijven bij de toepassing van artikel 7, eerste en tweede lid, van de Awir voor zover het betreft het toekennen van een huurtoeslag, op verzoek de navolgende bestanddelen van het toetsingsinkomen buiten beschouwing: nabetalingen van inkomsten als bedoeld in afdeling 3.3 en 3.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat de Belastingdienst haar toetsingsinkomen op een juist bedrag heeft vastgesteld, heeft miskend dat de gemeente Lansingerland de aan haar in 2009 verleende uitkering in de vorm van een geldlening ten onrechte heeft toegerekend aan het jaar 2010, waardoor haar toetsingsinkomen over 2010 te hoog is vastgesteld.
2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 juli 2010 in zaak nr. 200908038/1/H2, www.raadvanstate.nl), is de Belastingdienst ingevolge artikel 7, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 8, eerste lid, van de Awir, bij de bepaling van de draagkracht gehouden het verzamelinkomen zoals door de inspecteur voor de inkomstenbelasting in de aanslag inkomstenbelasting is vastgesteld, in aanmerking te nemen. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de Belastingdienst bij de bepaling van de draagkracht van [appellante] terecht is afgegaan op de aanslag inkomstenbelasting, zonder daarbij rekening te houden met de stelling dat de gemeente Lansingerland de in 2009 verleende uitkering in de vorm van een lening ten onrechte heeft toegerekend aan het jaar 2010.
Het feit dat [appellante] ter zitting heeft medegedeeld dat de inspecteur voor de inkomstenbelasting de aanslag inkomstenbelasting voor 2010 inmiddels zonder dat [appellante] daar om heeft gevraagd heeft aangepast kan dat niet anders maken, nu de rechtbank het besluit van 8 december 2011 diende te toetsen naar de feiten en het recht zoals dat gold ten tijde van dat besluit en die aanpassing daarna heeft plaatsgevonden.
Het betoog faalt.
3. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de uitkering krachtens de Wet werk en bijstand die in 2009 in de vorm van een geldlening aan haar is verleend en die in 2010 is omgezet in een bedrag om niet, een inkomensbestanddeel betreft dat ingevolge artikel 2b, eerste lid en onder b, van het Bht bij de bepaling van het recht op huurtoeslag op verzoek buiten beschouwing blijft. [appellante] voert aan dat sprake is van een nabetaling omdat de uitkering in 2009 aan haar is uitbetaald en eerst in 2010 op de jaaropgaaf is vermeld.
3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de omzetting in 2010 van de leenbijstand in een bedrag om niet geen nabetaling van inkomsten over een eerder jaar is, als bedoeld in artikel 2b, eerste lid en onder b, van het Bht, nu de aanspraak op het bedrag om niet eerst in 2010 is ontstaan. Het betreft hier dus geen bedrag waar [appellante] - achteraf bezien - in een eerder jaar al aanspraak op had en dat pas in 2010 is nabetaald. Voorts is bijstand niet opgenomen onder de bestanddelen die op grond van artikel 2b, eerste lid, van het Bht op verzoek buiten beschouwing blijven.
Het betoog faalt.
4. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat de omzetting in 2010 van de leenbijstand in een bedrag om niet tot gevolg heeft dat zij niet meer in aanmerking komt voor huurtoeslag voor 2010, hetgeen in strijd is met het doel en de strekking van de wet en met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
4.1. De Wht en het Bht voorzien niet in een algemene hardheidsclausule. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 7 juli 2010 voorts heeft overwogen bestaat er voor de Belastingdienst geen wettelijke grondslag voor afwijking van de Wht of het Bht, buiten de specifiek in het Bht genoemde gevallen. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen en heeft in het betoog van [appellante] terecht geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat de Belastingdienst het besluit van 8 december 2011 in strijd met het doel en de strekking van de wet of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft genomen.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Larsson-van Reijsen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2013
344.