ECLI:NL:RVS:2017:16

Raad van State

Datum uitspraak
11 januari 2017
Publicatiedatum
11 januari 2017
Zaaknummer
201601951/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • B.P. Vermeulen
  • G.T.J.M. Jurgens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beoordeling van een toets in de beroepsopleiding voor advocaten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 1 februari 2016 het beroep ongegrond verklaarde tegen de beoordeling van de toets Major Burgerlijk Recht door de examencommissie. De examencommissie had op 14 april 2015 het resultaat van de toets vastgesteld op 4,5, maar na bezwaar van [appellante] werd dit resultaat op 28 juli 2015 verhoogd naar 4,8. [appellante] stelde dat technische en organisatorische problemen tijdens de toets haar beoordeling negatief hadden beïnvloed. De rechtbank oordeelde dat de besluitvorming van de examencommissie zorgvuldig was en dat de compensatie voor de vertraging en het rumoer van andere kandidaten adequaat was. De rechtbank concludeerde dat de examencommissie niet bevoegd was om het resultaat op een voldoende vast te stellen, omdat dit een oordeel over het kennen en kunnen van [appellante] inhoudt. In hoger beroep heeft [appellante] betoogd dat de rechtbank ten onrechte betekenis heeft toegekend aan de rapportage van de examencommissie. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de examencommissie een redelijke maatregel had getroffen en dat de gestelde session-timeout zich niet had voorgedaan. De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de eerdere uitspraak.

Uitspraak

201601951/1/A2.
Datum uitspraak: 11 januari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], kantoorhoudend te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 februari 2016 in zaak nr. 15/4734 in het geding tussen:
[appellante]
en
Examencommissie voor de Beroepsopleiding Advocaten.
Procesverloop
Bij besluit van 14 april 2015 heeft de examencommissie de door [appellante] afgelegde toets Major Burgerlijk Recht beoordeeld en het behaalde resultaat vastgesteld op 4,5.
Bij besluit van 28 juli 2015 heeft de examencommissie het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het behaalde resultaat vastgesteld op 4,8.
Bij uitspraak van 1 februari 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De examencommissie heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2016, waar [appellante] en de examencommissie, vertegenwoordigd door mr. M.W.P. de Boer en mr. E.S. Panford, beiden werkzaam bij de Uitvoeringsorganisatie Beroepsopleiding Advocaten, zijn verschenen.
Overwegingen
Aanleiding van het hoger beroep
1. [appellante] heeft op 5 februari 2015 in het kader van de beroepsopleiding voor advocaten de toets Major Burgerlijk Recht afgelegd. De toets is digitaal afgenomen op een computer in een hal tegelijk met de andere kandidaten. De toets van [appellante] is onvoldoende beoordeeld. [appellante] stelt dat dit het gevolg is van technische en organisatorische problemen bij het afnemen van de toets.
2. [appellante] heeft allereerst problemen ervaren met het starten van de toets. Zij zou om 10:36 uur aan de toets kunnen beginnen, maar de toets bleek voor haar niet te zijn opengesteld in de digitale leeromgeving. Het heeft ongeveer een half uur geduurd voordat zij kon starten, mede omdat de aanwezige surveillanten haar niet adequaat hebben geholpen, aldus [appellante].
Verder is [appellante] weliswaar gecompenseerd met een half uur extra tijd, maar die tijd kon zij niet ongestoord en op de normale wijze benutten. Zij was door de opgelopen vertraging van slag en had ook last van het rumoer van vertrekkende kandidaten, aldus [appellante].
Tot slot is volgens [appellante] een deel van haar antwoorden op de vragen 3 en 7 weggevallen doordat zich een zogenoemde session-timeout heeft voorgedaan.
Oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de besluitvorming met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen. Daarbij heeft de rechtbank betekenis toegekend aan een door de examencommissie overgelegde rapportage van het gebruikte toetsingssysteem.
Volgens de rechtbank volgt uit die rapportage allereerst dat [appellante] niet 30 minuten, maar 20 minuten later dan gepland met de toets is begonnen, te weten om 10:56 uur. [appellante] is volgens de rechtbank niet slechts gecompenseerd voor de vertraging van 20 minuten, maar heeft ook 10 minuten extra gekregen voor de hinder die zij zou kunnen ondervinden van kandidaten die de zaal na afloop van de toets zouden verlaten. Volgens de rechtbank heeft [appellante] daardoor 3 uur en 10 minuten over de toets mogen doen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de examencommissie hiermee een redelijke maatregel heeft getroffen ter compensatie van de vertraging en het rumoer.
Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de door [appellante] gestelde session-timeout zich niet kan hebben voorgedaan. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat indien een kandidaat vergeet de toets op te slaan en af te sluiten, het systeem dat na een uur automatisch doet. Door een session-timeout is het automatisch opslaan en afsluiten van de toets bij een aantal kandidaten mislukt. Uit de rapportage van de examencommissie blijkt echter dat [appellante] de toets zelf heeft afgesloten, zodat de session-timeout zich bij haar niet kan hebben voorgedaan. De rechtbank heeft verder van belang geacht dat in geval van een session-timeout alleen het antwoord waar het laatst aan is gewerkt niet wordt opgeslagen. Volgens [appellante] is een deel van de antwoorden bij de vragen 3 en 7 weggevallen, terwijl uit de rapportage blijkt dat zij het laatst aan vraag 5 heeft gewerkt.
Verzoek tot het vaststellen van het resultaat op een voldoende
4. Op grond van artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit inhoudende een beoordeling van het kennen of kunnen van een kandidaat of leerling die ter zake is geëxamineerd of op enigerlei andere wijze is getoetst, dan wel inhoudende de vaststelling van opgaven, beoordelingsnormen of nadere regels voor die examinering of toetsing. Dit betekent dat het besluit van de examencommissie door de bestuursrechter slechts kan worden getoetst aan formele voorschriften die bij of krachtens de Awb, de Advocatenwet of enige andere wet in formele zin zijn gesteld en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De toetsing door de bestuursrechter kan niet rechtstreeks betrekking hebben op de inhoud van de afgelegde proeve van bekwaamheid van [appellante]. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 23 september 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ8315.
5. Het verzoek van [appellante] aan de Afdeling om het door haar behaalde resultaat vast te stellen op een voldoende kan daarom niet worden ingewilligd. Dit houdt immers een oordeel in over het kennen en kunnen van [appellante]. De Afdeling is daartoe niet bevoegd.
Beoordeling van het hoger beroep
6. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte betekenis heeft toegekend aan de rapportage die de examencommissie in beroep heeft overgelegd. Daartoe voert [appellante] aan dat de rapportage een handmatige bewerking is van het oorspronkelijke logboek van het toetsingssysteem. Nu niet valt uit te sluiten dat het logboek is bewerkt, kan de rapportage niet tot bewijs dienen, aldus [appellante].
6.1. Blijkens de zittingsaantekeningen in beroep heeft de gemachtigde van de examencommissie verklaard dat de rapportage is opgesteld omdat deze in de beroepsprocedure duidelijker zou zijn dan een overzicht van enkel technische gegevens. De rechtbank was er derhalve van op de hoogte dat de rapportage een bewerking dan wel vertaling van het logboek is.
In hoger beroep heeft de examencommissie het logboek dat volgens haar aan de rapportage ten grondslag ligt verstrekt. De informatie in de rapportage valt te herleiden tot de in het logboek vermelde gegevens. Ter zitting heeft de examencommissie toegelicht dat in de rapportage wel ten onrechte is vermeld dat [appellante] is gevraagd de toets af te sluiten. Dat is een standaardtekst die niet van toepassing is op [appellante].
In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ligt geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte betekenis heeft toegekend aan de rapportage. Dat in de rapportage ten onrechte een standaardtekst is vermeld die niet op [appellante] van toepassing is, is onvoldoende om aan de juistheid van het overige te twijfelen.
Het betoog faalt.
7. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte ervan is uitgegaan dat zij om 10:56 uur aan de toets is begonnen, vervolgens 3 uur en 10 minuten had om de toets af te ronden en de toets om 14:00 uur zelf heeft ingeleverd. Daartoe voert [appellante] allereerst aan dat het, anders dan uit de rapportage volgt, ruim een half uur heeft geduurd voordat de technische problemen waren opgelost en zij aan de toets kon beginnen. Ter staving van de stelling wijst [appellante] op een verklaring van een andere kandidaat, [persoon A], waarin is vermeld dat [appellante] naar schatting pas na een half uur echt van start kon. Verder wijst [appellante] op een verklaring van [persoon B], volgens welke meerdere studenten problemen hadden met inloggen. De in de rapportage vermelde aanvangstijd, 10:56 uur, moet volgens [appellante] de eerste, niet succesvolle inlogpoging zijn.
Verder zou volgens [appellante], als zij 3 uur en 10 minuten de tijd zou hebben gehad om de toets te maken, in de rapportage vermeld moeten zijn dat zij om 14:06 uur de toets heeft afgerond. Dat tijdstip komt echter niet voor in de rapportage. In de rapportage is wel vermeld dat zij de toets om 14:00 uur heeft afgerond. Dat is volgens [appellante] niet juist, omdat zij heeft doorgewerkt totdat het scherm op zwart ging. Daarbij wijst zij allereerst op de verklaring van [persoon A], waarin verder is vermeld dat [appellante] nog aan het werk was toen de andere deelnemers de zaal mochten verlaten. [appellante] wijst voorts op een verklaring van een andere kandidaat, [persoon C], waaruit volgt dat het computerscherm na afloop van de beschikbare tijd zonder waarschuwing op zwart ging.
7.1. De examencommissie heeft in hoger beroep, zoals eerder vermeld, het logboek verstrekt dat aan de in beroep overgelegde rapportage ten grondslag ligt. De examencommissie heeft ter zitting toegelicht dat in het logboek gegevens worden vastgelegd vanaf het moment dat de deelnemer de toets daadwerkelijk start. Omdat het pas mogelijk is te starten nadat de gebruiker succesvol is ingelogd, kunnen problemen met inloggen niet uit het logboek volgen.
In het logboek is onder meer vermeld dat [appellante] om 10:56 uur de handeling "quiz view" heeft verricht. De examencommissie heeft ter zitting verklaard dat deze handeling inhoudt dat de kandidaat de afgenomen toets daadwerkelijk start. Verder heeft [appellante] volgens het logboek om 14:00 uur de handelingen "quiz view summary", "quiz close attempt" en "quiz review" verricht, wat volgens de examencommissie inhoudt dat de toets door de kandidaat is afgesloten.
7.2. [appellante] heeft ter zitting de juistheid van het logboek bestreden. In het logboek zijn meer handelingen vermeld dan dat er antwoorden zijn opgeslagen. De examencommissie heeft daarover verklaard dat het logboek iedere navigatiehandeling vermeldt, ook als een antwoord niet is gewijzigd en daarom niet wordt opgeslagen. [appellante] heeft desgevraagd niet duidelijk kunnen maken waarom dit onjuist zou zijn.
7.3. Met de stelling dat zij om 10:56 uur niet met de toets kon beginnen, de verklaring van [persoon A] dat [appellante] naar schatting pas na een half uur kon beginnen met de toets en de verklaring van [persoon B] dat meerdere studenten problemen hadden met inloggen, heeft [appellante] onvoldoende tegenover het logboek aangevoerd om te twijfelen aan de juistheid van het daarin vermelde aanvangstijdstip. Daarbij is in aanmerking genomen dat het inloggen zelf en eventueel ervaren problemen daarmee niet in het logboek worden vermeld, en ook de aanduiding "quiz view" bij de handeling van 10:56 uur niet op een inlogpoging duidt. De verklaring van [persoon A] komt verder niet de betekenis toe die [appellante] daaraan gehecht wenst te zien, reeds omdat die verklaring een schatting is. De verklaring van [persoon B] is verder niet relevant voor de vraag of [appellante] om 10:56 uur met de toets kon beginnen. Deze verklaring heeft geen verdere strekking dan dat zich problemen hebben voorgedaan met inloggen.
7.4. Dat uit het logboek volgt dat de toets om 14:00 uur is afgesloten, terwijl vaststaat dat [appellante] daarvoor tot 14:06 uur de tijd had, betekent verder niet dat de in het logboek vermelde eindtijd reeds daarom onjuist is. Dat [appellante] langer de tijd had, laat immers onverlet dat zij de toets eerder kon afsluiten. De stelling van [appellante] dat zij tot 14:06 uur heeft doorgewerkt wordt niet ondersteund door de overgelegde verklaringen van [persoon A] en [persoon C]. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Volgens de verklaring van [persoon A] werkte [appellante] nog aan de toets toen de andere deelnemers de zaal dienden te verlaten. Ter zitting heeft de examencommissie onweersproken gesteld dat de andere deelnemers de zaal om 13:36 uur dienden te verlaten. Dat [appellante] toen nog aan de toets werkte is niet in geschil en is niet van belang voor het antwoord op de vraag of zij om 14:00 uur de toets zelf heeft afgesloten.
Volgens de verklaring van [persoon C] gaat het computerscherm van de deelnemer zonder waarschuwing op zwart als de eindtijd is bereikt. Dat de schermen na de beschikbare tijd op zwart gaan is evenmin in geschil. [persoon C] heeft niet verklaard dat [appellante] om 14:00 uur nog aan het werk was en dat haar scherm toen op zwart ging.
Gelet op het voorgaande heeft [appellante] onvoldoende tegenover de in het logboek vermelde eindtijd gesteld om de juistheid daarvan in twijfel te trekken.
7.5. Conclusie is dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [appellante] om 10:56 uur aan de toets is begonnen, 3 uur en 10 minuten de tijd had en om 14:00 uur de toets zelf heeft afgesloten. Het betoog faalt.
8. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zich bij haar een zogenoemde session-timeout heeft voorgedaan, waardoor delen van haar antwoorden zijn weggevallen. Daartoe voert [appellante] aan dat de examencommissie ter zitting in beroep niet met zekerheid heeft kunnen verklaren of in het logboek zou zijn vermeld dat de toets niet door de deelnemer is opgeslagen of dat het scherm na afloop van de toets op zwart gaat.
8.1. Een session-timeout heeft tot gevolg dat een antwoord niet wordt opgeslagen. Dit doet zich slechts voor als de kandidaat op het moment dat de beschikbare tijd om is, de toets niet heeft afgesloten en een antwoord aan het bewerken is, en het systeem dat antwoord vervolgens niet tijdig automatisch opslaat. Zoals hiervoor is overwogen, volgt uit het logboek dat [appellante] de toets om 14:00 uur heeft afgesloten. De rechtbank heeft reeds daarom terecht en op goede gronden geoordeeld dat een session-timeout zich niet kan hebben voorgedaan bij [appellante]. Bovendien kan bij een session-timeout alleen het laatst bewerkte antwoord verloren gaan. Ter zitting heeft de examencommissie verklaard dat de kandidaat slechts één vraag tegelijk kan beantwoorden, en dat het antwoord automatisch wordt opgeslagen als de kandidaat naar een andere vraag navigeert. Zodoende staat er slechts één vraag tegelijk open en kan niet meer informatie verloren gaan dan het antwoord op die vraag. De stelling van [appellante] dat bij haar meerdere antwoorden zijn weggevallen valt daarmee niet te rijmen, nog daargelaten dat de antwoorden die volgens haar zijn weggevallen niet de antwoorden betreffen op de vraag waaraan zij blijkens het logboek het laatst heeft gewerkt.
Dat de examencommissie ter zitting in beroep niet met zekerheid heeft kunnen verklaren wat in het logboek zou zijn vermeld als de toets niet door de kandidaat is opgeslagen en het scherm daarna op zwart gaat, leidt niet tot een ander oordeel. De examencommissie heeft immers wel met zekerheid verklaard dat de vermeldingen in het logboek "quiz view summary", "quiz close attempt" en "quiz review" alleen maar worden vermeld wanneer de toets door de kandidaat is afgesloten.
Het betoog faalt.
9. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de examencommissie een passende maatregel heeft genomen door haar een half uur extra tijd voor de toets te geven. Daartoe heeft [appellante] aangevoerd dat zij die tijd niet kon benutten omdat de overige deelnemers bij het verlaten van de zaal 30 minuten lang rumoer veroorzaakten.
9.1. Ter zitting heeft de examencommissie toegelicht dat [appellante] 20 minuten compensatie heeft gekregen voor de opgelopen vertraging en 10 minuten voor het rumoer van vertrekkende deelnemers. De deelnemers hebben de tentamenlocatie binnen 10 minuten verlaten, aldus de examencommissie.
[appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het rumoer langer dan 10 minuten heeft geduurd. Ook indien ervan wordt uitgegaan dat deze 10 minuten door het rumoer van vertrekkende deelnemers niet geheel effectief kan worden benut, is de getroffen maatregel passend. [appellante] heeft met de resterende 20 minuten compensatie 3 uur over de toets kunnen doen en is daarmee in een gelijke positie gebracht als de overige deelnemers.
Het betoog faalt.
10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.
w.g. Slump
voorzitter De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2017
17-799.