201607492/1/A2.
Datum uitspraak: 7 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 24 augustus 2016 in zaak nr. 16/877 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 15 mei 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] toegekende kinderopvangtoeslag over 2013 definitief berekend en op nihil gesteld.
Bij besluit van 12 februari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 augustus 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2017, waar [appellante], bijgestaan door mr. M.Th.M. Demmer, advocaat te Hengelo, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] exploiteert het [kindercentrum] te Enschede. Het kindercentrum is opgericht als eenmanszaak. Het pleegkind van [appellante], [naam], is in 2013 in dit kindercentrum opgevangen. Hiertoe heeft [appellante], als pleegouder van het kind, een afzonderlijke overeenkomst gesloten met het kindercentrum. Op basis van deze overeenkomst heeft [appellante] aanspraak gemaakt op kinderopvangtoeslag, die haar in de vorm van voorschotten is verstrekt.
2. Aan de nihilstelling van de kinderopvangtoeslag heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat de overeenkomst die [appellante] met het kindercentrum heeft gesloten, niet aan de gestelde vereisten voldoet, nu deze uitsluitend door haar is ondertekend en zij niet als houder van het kindercentrum met zichzelf als ouder een overeenkomst kan sluiten. De rechtbank heeft het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen rechtmatig bevonden.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat uit het verbintenissenrecht niet voortvloeit dat een houder van een kindercentrum niet met zichzelf als ouder een rechtsgeldige overeenkomst kan sluiten. In dit verband wijst zij erop dat het dient te gaan om een vermogensrechtelijke rechtsbetrekking tussen twee (of meer) partijen, in dit geval de ouder enerzijds en de houder van het kindercentrum anderzijds. Dat zij voor beide partijen heeft getekend staat niet aan de geldigheid van de overeenkomst in de weg, nu de wet niet spreekt over een of meer personen die jegens een of meer andere een verbintenis aangaan, aldus [appellante].
4. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wkkp), zoals deze luidde ten tijde van belang, wordt voor de toepassing van deze wet de pleegouder als ouder aangemerkt. De Wkkp staat er niet aan in de weg dat de houder van een kindercentrum opvang biedt aan een eigen kind en een tegemoetkoming in de daarvoor aantoonbaar gemaakte kosten ontvangt. Wel dient ingevolge artikel 1.52, eerste lid, van de Wkkp ook in die situatie een schriftelijke overeenkomst aan de kinderopvang ten grondslag te liggen. Volgens artikel 213, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek is een overeenkomst een meerzijdige rechtshandeling, waarbij een of meer partijen jegens een of meer andere een verbintenis aangaan.
4.1. De rechtbank heef terecht, onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 21 oktober 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3224) en 9 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3751) overwogen dat een persoon als houder van een kinderdagverblijf, zijnde een eenmanszaak, niet los kan worden gezien van diezelfde persoon als ouder en er aldus geen rechtsgeldige overeenkomst is wanneer de ouder en de houder van het kinderdagverblijf één en dezelfde persoon zijn. Een houder kan niet met zichzelf als ouder een rechtsgeldige overeenkomst sluiten. De overeenkomst die [appellante] desgevraagd heeft overgelegd is zowel door haar namens het kinderdagverblijf [kindercentrum] als door haar als ouder ondertekend. Deze overeenkomst kan niet als basis voor de kinderopvang en het verstrekken van kinderopvangtoeslag dienen. Dat [appellante] te goeder trouw heeft gehandeld en haar pleegkind vertrouwde zorg nodig had, zijn geen omstandigheden op grond waarvan het ontbreken van een rechtsgeldige overeenkomst in dit geval niet kan worden tegengeworpen. Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Van Soest-Ahlers
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2017
343.