ECLI:NL:RVS:2017:1492

Raad van State

Datum uitspraak
7 juni 2017
Publicatiedatum
7 juni 2017
Zaaknummer
201608741/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de terugvordering van zorgtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 31 oktober 2016 een eerdere beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen heeft beoordeeld. De Belastingdienst had de zorgtoeslag van [appellante] over de jaren 2012 en 2013 definitief vastgesteld op nihil en een terugvordering van € 838,00 opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellante] tegen de terugvordering van de zorgtoeslag over 2014 gegrond, maar bevestigde de niet-ontvankelijkheid van de bezwaren tegen de besluiten over 2012 en 2013. Het hoger beroep van [appellante] richtte zich tegen deze bevestiging en de vraag of de Belastingdienst/Toeslagen had moeten afzien van de terugvordering.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 22 mei 2017 behandeld. [appellante] betoogde dat de Belastingdienst/Toeslagen haar niet voldoende had geïnformeerd over de berekening van de zorgtoeslag en dat zij onterecht een te hoge zorgtoeslag had ontvangen, wat leidde tot een oplopende schuld. De Afdeling oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt had gesteld dat [appellante] geen recht had op zorgtoeslag over 2014, gezien haar inkomen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de bezwaren van [appellante] tegen de besluiten over 2012 en 2013 niet-ontvankelijk waren, omdat deze buiten de termijn waren ingediend.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen niet van terugvordering kon afzien, aangezien de wet dit niet toestaat. Het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201608741/1/A2.
Datum uitspraak: 7 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 31 oktober 2016 in zaak nr. 15/4931 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 16 november 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag van [appellante] over 2012 definitief vastgesteld op nihil en het teveel aan ontvangen voorschotten ten bedrage van € 838,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 1 augustus 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag van [appellante] over 2013 definitief vastgesteld op nihil en het teveel aan ontvangen voorschotten ten bedrage van € 1.063,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 23 september 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot zorgtoeslag over 2014 vastgesteld op nihil.
Bij onderscheiden besluiten van 11 november 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellante] tegen de besluiten van 16 november 2013 en 1 augustus 2014 gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard en de door [appellante] tegen het besluit van 23 september 2014 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 oktober 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] tegen het besluit van 11 november 2015 dat betrekking heeft op 2014 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. Bij dezelfde uitspraak heeft de rechtbank het door [appellante] tegen het besluit van 11 november 2015 dat betrekking heeft op 2012 en 2013 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2017, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    De Belastingdienst/Toeslagen heeft de zorgtoeslag over 2012 en 2013 definitief vastgesteld op nihil en het voorschot zorgtoeslag over 2014 vastgesteld op nihil omdat het inkomen van [appellante] over deze jaren te hoog was om aanspraak te hebben op zorgtoeslag.
2.    De rechtbank heeft het beroep van [appellante] tegen het besluit van 11 november 2015 dat betrekking heeft op zorgtoeslag over 2014 gegrond verklaard, omdat het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 23 september 2014 in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is genomen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat, nu [appellante] de berekening van de zorgtoeslag voor de jaren 2012 en 2014 gemotiveerd heeft betwist en zij de Belastingdienst/Toeslagen heeft verzocht om een persoonlijk onderhoud waarin zij de dienst kan vragen om op transparante wijze voor te rekenen welk bedrag zij dient terug te betalen, de Belastingdienst/Toeslagen zich niet op voorhand op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat daarom van het horen van [appellante] kon worden afgezien. De rechtbank heeft vervolgens de rechtsgevolgen van het besluit van 11 november 2015 dat betrekking heeft op de zorgtoeslag over 2014 in stand gelaten, omdat de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag over dat jaar terecht heeft vastgesteld op nihil. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat op de Belastingdienst/Toeslagen geen verplichting rustte [appellante] te informeren dat geen recht op zorgtoeslag bestaat, het beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen en geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de door de Belastingdienst/Toeslagen gehanteerde gegevens. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellante] gemaakte bezwaren tegen de besluiten van 16 november 2013 en 1 augustus 2014 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat die bezwaren buiten de termijn voor het maken van bezwaar zijn ingediend en deze overschrijding niet verschoonbaar is.
3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank haar ten onrechte niet is gevolgd in haar standpunt dat de Belastingdienst/Toeslagen een overzichtelijk eindafrekening had dienen over te leggen, nu het voor haar onnavolgbaar is hoe de zorgtoeslag over 2014 is verrekend met eerdere jaren. Tevens heeft de rechtbank miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen zijn zorgplicht jegens haar niet is nagekomen door jaarlijks een te hoge zorgtoeslag toe te kennen waardoor zij een steeds hogere schuld heeft opgebouwd. Nu de voorschotten zorgtoeslag jaarlijks lager werden, ging zij ervan uit dat rekening was gehouden met haar stijgende inkomen en dat zij recht had op de uitgekeerde bedragen. Volgens haar dienen gelet op de handelwijze van de Belastingdienst/Toeslagen de verschuldigde bedragen te worden kwijtgescholden.
4.    [appellante] heeft geen gronden aangevoerd tegen het oordeel van de rechtbank dat de Belastingdienst/Toeslagen haar bezwaren tegen de definitieve vaststelling en terugvordering van zorgtoeslag over 2012 en 2013 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Voorts is niet in geschil dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellante] gelet op de hoogte van haar inkomen geen aanspraak heeft op zorgtoeslag over 2014. Het geschil beperkt zich tot de vraag, of de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gevonden voor het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen van de terugvordering van het ten onrechte uitbetaalde voorschot over 2014 had moeten afzien.
5.    Voor zover [appellante] de omvang van de verrekening van het voorschot zorgtoeslag over 2014 betwist, overweegt de Afdeling dat ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) tegen een verrekening geen bezwaar en beroep openstaat. Het stelling van [appellante] dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het besluit van 11 november 2015 dat betrekking heeft op zorgtoeslag over 2014 in stand heeft gelaten aangezien de Belastingdienst/Toeslagen geen begrijpelijke eindafrekening heeft overgelegd, faalt.
6.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld haar uitspraak van 17 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY0361), vloeit uit het bepaalde in artikel 16, eerste lid, gelezen in samenhang met het vierde en vijfde lid, van de Awir voort, dat aan de verlening van een voorschot zorgtoeslag niet het gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat een aanspraak op zorgtoeslag bestaat die met dat voorschot overeenkomt. Een voorschot heeft een voorlopig karakter en wordt vastgesteld op basis van een schatting van het jaarinkomen van de aanvrager. [appellante] diende als aanvrager de gegevens waarop de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten zorgtoeslag baseerde te controleren en is verantwoordelijk voor het doorgeven van relevante wijzigingen. Zij moest er rekening mee houden dat controle van haar gegevens achteraf door de dienst tot een lagere tegemoetkoming kon leiden, temeer nu zij naar zij stelt met de Belastingdienst/Toeslagen jaarlijks telefonisch contact heeft gehad waarbij kennelijk de verrekening met ten onrechte uitbetaalde voorschotten over voorafgaande jaren aan de orde is geweest.
Dat, naar niet in geschil is, de zorgtoeslag in 2014 ten onrechte is verstrekt en dat de Belastingdienst/Toeslagen daarmee de openstaande vordering op [appellante] wegens ook in voorafgaande jaren ten onrechte verstrekte zorgtoeslag verder heeft laten oplopen, maakt niet dat de Belastingdienst/toeslagen van terugvordering van de ten onrechte uitbetaalde voorschotten had kunnen afzien. Artikel 26 van de Awir schrijft dwingend voor dat indien een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd. In de Awir is geen bepaling opgenomen op grond waarvan de Belastingdienst/Toeslagen van terugvordering kan afzien. Kwijtschelding van het verschuldigde bedrag niet mogelijk.
Het betoog faalt.
7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Van Soest-Ahlers
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2017
343.