ECLI:NL:RVS:2012:BY0361

Raad van State

Datum uitspraak
17 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201203143/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de terugvordering van zorgtoeslag door de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 28 februari 2012 zijn beroep ongegrond verklaarde. De Belastingdienst had bij besluit van 21 maart 2011 de zorgtoeslag voor 2009 definitief vastgesteld op nihil en de appellant verplicht het reeds uitgekeerde voorschot terug te betalen. De appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de Belastingdienst verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop de appellant in hoger beroep ging.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 19 september 2012 behandeld. De appellant, bijgestaan door zijn advocaat, voerde aan dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep op het vertrouwensbeginsel had verworpen. Hij stelde dat hij erop mocht vertrouwen dat het hem toegekende voorschot niet zou worden teruggevorderd, omdat hij bij zijn aanvraag had aangegeven dat zijn toeslagpartner geen Nederlandse zorgverzekering had. De Belastingdienst had echter vastgesteld dat de toeslagpartner van de appellant ten onrechte niet verzekerd was, waardoor de appellant geen recht had op zorgtoeslag.

De Raad van State overwoog dat de wetgeving omtrent zorgtoeslag en de verlening van voorschotten niet de mogelijkheid biedt om een gerechtvaardigd vertrouwen te ontlenen aan de toekenning van een voorschot. De wet staat de Belastingdienst toe om een eerder verleend voorschot te herzien indien blijkt dat het voorschot niet overeenkomt met de uiteindelijke aanspraak. De appellant kon en mocht er niet op vertrouwen dat het voorschot niet zou worden teruggevorderd, ook al was er een fout in de verwerking van zijn gegevens. De Belastingdienst had het recht om de verstrekte informatie opnieuw te controleren en op basis daarvan zijn oordeel te wijzigen.

Uiteindelijk oordeelde de Raad van State dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201203143/1/A2.
Datum uitspraak: 17 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 februari 2012 in zaak nr. 11/8441 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 maart 2011 heeft de Belastingdienst de aan [appellant] toegekende zorgtoeslag 2009 definitief vastgesteld op nihil en bepaald dat hij het reeds uitgekeerde voorschot moet terugbetalen.
Bij besluit van 6 oktober 2011 heeft de Belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 februari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 september 2012, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. W.A. Timmer, advocaat te Den Haag, en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer en drs. H.R. Grootenhuis, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet op de zorgtoeslag (hierna: de Wzt) heeft de verzekerde, indien de normpremie voor een verzekerde in het berekeningsjaar minder bedraagt dan de standaardpremie in dat jaar, aanspraak op een zorgtoeslag ter grootte van dat verschil. Voor een verzekerde met een partner wordt daarbij tweemaal de standaardpremie in aanmerking genomen; in dat geval worden de verzekerde en zijn partner voor de toepassing van deze wet geacht gezamenlijk één aanspraak te hebben.
Ingevolge het vijfde lid heeft een verzekerde met een partner die niet heeft voldaan aan de voor hem op grond van artikel 2 van de Zorgverzekeringswet (hierna: de Zvw) geldende verplichting zich krachtens een zorgverzekering te verzekeren, in afwijking van het eerste lid geen aanspraak op een zorgtoeslag.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder d, van de Zvw wordt in deze wet verstaan onder zorgverzekering: een tussen een zorgverzekeraar en een verzekeringnemer ten behoeve van een verzekeringsplichtige gesloten schadeverzekering, die voldoet aan hetgeen daarover bij of krachtens deze wet is geregeld, en waarvan de verzekerde prestaties het bij of krachtens deze wet geregelde niet te boven gaan.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is degene die ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten van rechtswege verzekerd is, verplicht zich krachtens een zorgverzekering te verzekeren.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) verleent de Belastingdienst, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst het voorschot herzien.
Ingevolge het vijfde lid kan een herziening van het voorschot leiden tot een terug te vorderen bedrag.
2. Bij besluit van 22 maart 2010 heeft de Belastingdienst aan [appellant] een voorschot zorgtoeslag 2009 toegekend. Bij besluit van 21 maart 2011, gehandhaafd bij besluit van 6 oktober 2011, heeft de Belastingdienst de aan [appellant] toegekende zorgtoeslag 2009 definitief vastgesteld op nihil en bepaald dat hij het reeds uitgekeerde voorschot moet terugbetalen. Aan dit besluit heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat de toeslagpartner van [appellant] ten onrechte niet verzekerd is tegen ziektekosten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Zvw.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank zijn beroep op het vertrouwensbeginsel ten onrechte heeft verworpen. Hij voert hiertoe aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat aan het toekennen van voorschotten nooit een gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat aanspraak bestaat op een definitieve toekenning en dat voorschotten door de Belastingdienst altijd kunnen worden herzien. Hij stelt in dit verband dat de rechtbank niet kan voorbijgaan aan bijzondere omstandigheden op grond waarvan voor zijn geval een uitzondering moet worden gemaakt op de regel dat door de Belastingdienst toegekende voorschotten kunnen worden herzien en teruggevorderd. [appellant] voert hiertoe aan dat hij op het digitale aanvraagformulier heeft aangegeven dat zijn toeslagpartner geen Nederlandse zorgverzekering heeft en dat hiermee bij de vaststelling van het voorschot rekening is gehouden. Het aangifteprogramma vermeldde immers dat hij recht had op slechts een gedeelte van de zorgtoeslag, omdat zijn toeslagpartner geen Nederlandse zorgverzekering heeft. Daarbij ontving [appellant] als voorschot de helft van het bedrag dat hij zou hebben ontvangen als zowel hij als zijn toeslagpartner verzekerd waren. [appellant] stelt dat hij hierom erop mocht vertrouwen dat het hem toegekende voorschot niet zou worden teruggevorderd. Dat het aangifteprogramma de door hem juist aangeleverde informatie onjuist heeft verwerkt, zou hem niet moeten kunnen worden aangerekend, maar komt voor risico en rekening van de Belastingdienst, aldus [appellant].
3.1. Niet in geschil is dat de toeslagpartner van [appellant] ten onrechte niet verzekerd is tegen ziektekosten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Zvw en [appellant] daarom, gelet op het bepaalde in artikel 2, eerste lid, gelezen in samenhang met het vijfde lid, van de Wzt, geen aanspraak op zorgtoeslag 2009 heeft.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld uitspraak van 17 augustus 2011, zaak nr.
201100343/1/H2) vloeit uit het bepaalde in artikel 16, eerste lid, gelezen in samenhang met het vierde en vijfde lid, van de Awir voort dat aan de verlening van een voorschot zorgtoeslag niet het gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend, dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op zorgtoeslag bestaat. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II 2004/05, 29 764, nr. 3, blz. 48-49) kan worden afgeleid dat een verleend voorschot kan worden herzien, indien na verlening blijkt dat dit voorschot tot een hoger of lager bedrag is toegekend dan het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld. [appellant] kon en mocht er dus niet op vertrouwen dat de Belastingdienst het reeds toegekende voorschot niet zou terugvorderen. Daarbij is niet van belang dat de door [appellant] elektronisch verstrekte juiste informatie bij het toekennen van het voorschot onjuist is verwerkt en zijn niet-verzekerde toeslagpartner als terecht niet-verzekerd is aangemerkt. Het stond de Belastingdienst vrij de verstrekte gegevens opnieuw te controleren en op grond van het resultaat van die controle zijn oordeel over het vermoedelijke bedrag van de aanspraak op zorgtoeslag te wijzigen. De Belastingdienst heeft het voorschot zorgtoeslag 2009 dan ook mogen herzien en het uitgekeerde voorschot mogen terugvorderen.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2012
17-735.