ECLI:NL:RVS:2017:1452

Raad van State

Datum uitspraak
31 mei 2017
Publicatiedatum
31 mei 2017
Zaaknummer
201505568/4/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan herziening Buitengebied Veere en de rechtsgeldigheid van de paardenbak

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een appellant, wonend te Veere, en de raad van de gemeente Veere over het bestemmingsplan '1e herziening Buitengebied Veere'. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de raad van 11 juni 2015, waarin het bestemmingsplan werd vastgesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in eerdere tussenuitspaken de raad opgedragen om gebreken in het besluit te herstellen. De raad heeft vervolgens op 2 februari 2017 een gewijzigd besluit genomen, waarbij de bestemming 'Paardenbak' is toegekend aan een perceel waar een paardenbak aanwezig is. De Afdeling heeft geoordeeld dat het besluit van 11 juni 2015 in strijd was met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht, omdat de raad niet had beoordeeld of de paardenbak vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar was. De Afdeling heeft het beroep van de appellant gegrond verklaard en het besluit van 11 juni 2015 vernietigd voor zover het betreft de bestemming van de paardenbak. De raad is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan de appellant.

Uitspraak

201505568/4/R2.
Datum uitspraak: 31 mei 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Veere, en anderen,
en
de raad van de gemeente Veere,
verweerder.
Procesverloop
Bij uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak van 25 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1401, (hierna: de eerste tussenuitspraak) heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na de verzending van die uitspraak het daarin omschreven gebrek te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij brief van 12 juli 2016 heeft de raad te kennen gegeven dat hij het besluit van 11 juni 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "1e herziening Buitengebied Veere" (hierna: het plan) heeft voorzien van een nadere motivering.
[appellant] en anderen hebben hierover een zienswijze naar voren gebracht.
Bij tussenuitspraak van 30 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3201, (hierna: de tweede tussenuitspraak) heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 12 weken na de verzending van die uitspraak het daarin omschreven gebrek te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 2 februari 2017 heeft de raad het plan opnieuw, gewijzigd vastgesteld.
[appellant] en anderen hebben hierover een zienswijze naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Het besluit van 11 juni 2015
1.    In de eerste tussenuitspraak heeft de Afdeling onder 9.3 overwogen dat de op het perceel [locatie] aanwezige paardenbak niet als zodanig is bestemd in het plan. Dat voor de paardenbak geen bouw- of omgevingsvergunning is verleend, neemt niet weg dat de raad bij de vaststelling van het plan diende te beoordelen of de aanwezigheid van de paardenbak vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niettemin aanvaardbaar is. Van enige afweging hieromtrent door de raad is niet gebleken. Het doorschuiven van deze beoordeling naar vergunningverlening of handhaving is niet aanvaardbaar. Gelet hierop is het plan in zoverre vastgesteld in strijd met de bij de voorbereiding van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
In de eerste tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen alsnog te beoordelen of de op het perceel [locatie] aanwezige paardenbak vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is en, zo nodig, het besluit op dit onderdeel te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling.
2.    Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant] en anderen tegen het besluit van 11 juni 2015 gegrond. Dit besluit dient, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden" ter plaatse van de paardenbak op het perceel [locatie], wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te worden vernietigd.
Het besluit van 2 februari 2017
3.    In de tweede tussenuitspraak heeft de Afdeling onder 5 overwogen dat zij het standpunt van de raad, zoals opgenomen in de nadere motivering aldus begrijpt dat de raad de op het perceel [locatie] aanwezige paardenbak vanuit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar acht.
[appellant] en anderen stellen terecht dat de raad niet heeft onderkend dat hij in dat geval tevens een gewijzigd besluit diende te nemen. Het besluit van 11 juni 2015 is immers niet verenigbaar met het door de raad in de nadere motivering ingenomen standpunt over de paardenbak. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad niet volledig aan de opdracht heeft voldaan.
In de tweede tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen alsnog het besluit te wijzigen door de vaststelling van een planregeling betreffende de paardenbak die in overeenstemming is met het gestelde in de nadere motivering.
4.    Ter uitvoering van de tweede tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 2 februari 2017 het plan gewijzigd vastgesteld. Daarbij is aan het plandeel ter plaatse van de paardenbak op het perceel [locatie] de bestemming "Paardenbak" toegekend. Ingevolge artikel 13A, eerste lid, onder a, van de planregels zijn de voor "Paardenbak" aangewezen gronden bestemd voor een onverlichte paardenbak.
5.    Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb luidt: "Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."
6.    De Afdeling stelt vast dat het besluit van 2 februari 2017 geheel tegemoet komt aan het beroep, nu [appellant] en anderen wensten dat de op het perceel [locatie] aanwezige paardenbak als zodanig zou worden bestemd. Voor zover [appellant] en anderen in hun zienswijze hebben geopperd om aan de gronden ter plaatse van deze paardenbak de aanduiding "bouwvlak" toe te kennen, overweegt de Afdeling dat zij deze grond niet eerder naar voren hebben gebracht, dat de opdracht niet hiertoe strekte en dat deze grond daarom thans buiten behandeling blijft.
[appellant] en anderen hebben derhalve geen belang bij een beoordeling van het besluit van 2 februari 2017, zodat daartegen geen beroep van rechtswege als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb is ontstaan waarop nog dient te worden beslist.
Proceskosten
7.    De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het beroep van [appellant] en anderen tegen
het besluit van de raad van de gemeente Veere van 11 juni 2015, kenmerk 15B.01950, tot vaststelling van het bestemmingsplan "1e herziening Buitengebied Veere" gegrond;
II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Veere van 11 juni 2015, kenmerk 15B.01950, tot vaststelling van het bestemmingsplan "1e herziening Buitengebied Veere", voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden" ter plaatse van de paardenbak op het perceel [locatie];
III.    veroordeelt de raad van de gemeente Veere tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.485,00 (zegge: duizend vierhonderdvijfentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
IV.    gelast dat de raad van de gemeente Veere aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.J.M. Schoonbrood, griffier.
w.g. Van Ettekoven    w.g. Schoonbrood
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2017
694.