ECLI:NL:RVS:2017:1446

Raad van State

Datum uitspraak
31 mei 2017
Publicatiedatum
31 mei 2017
Zaaknummer
201608923/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verplichting tot medewerking aan rijvaardigheidsonderzoek na rijgedragobservatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep tegen een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) ongegrond werd verklaard. Het CBR had [appellant] verplicht om mee te werken aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid, naar aanleiding van een mutatierapport van surveillanten van de politie Rotterdam. Dit rapport beschrijft dat [appellant] op 15 oktober 2015 slingerend over de rijbaan reed en niet adequaat reageerde op signalen van de politie. De rechtbank oordeelde dat het CBR terecht had besloten tot het opleggen van de verplichting tot het onderzoek, ondanks de persoonlijke omstandigheden van [appellant].

In hoger beroep herhaalt [appellant] zijn argumenten en stelt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het mutatierapport onjuist is. Hij wijst erop dat hij nooit bekeurd is voor de gestelde gedragingen en dat hij al jarenlang zonder problemen rijdt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt echter de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de waarnemingen van de surveillanten niet onjuist zijn. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank wordt in haar oordeel bevestigd.

De Raad van State concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling, en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. De zaak benadrukt de strikte regelgeving rondom rijvaardigheid en de rol van het CBR in het waarborgen van verkeersveiligheid.

Uitspraak

201608923/1/A2.
Datum uitspraak: 31 mei 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 oktober 2016 in zaak nr. 16/1213 in het geding tussen:
[appellant]
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 11 november 2015 heeft het CBR [appellant] verplicht om mee te werken aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid.
Bij ongedateerd besluit heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 oktober 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 mei 2017, waar [appellant] en het CBR, vertegenwoordigd door drs. M.M. van Dongen, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Surveillanten van de politie Rotterdam hebben een mutatierapport opgemaakt over het rijgedrag van [appellant] op 15 oktober 2015. In het mutatierapport is, samengevat weergegeven, het volgende vermeld.
De surveillanten reden in een dienstvoertuig dat niet als zodanig herkenbaar was. [appellant] trok de aandacht van de surveillanten door zijn rijgedrag. Zijn auto slingerde herhaaldelijk over de rijbaan en [appellant] kon ternauwernood voorkomen dat de auto de bosschages inreed. Doordat hij verder een bocht te ruim nam, kwam de auto uit op een verdrijvingsvlak. Ook hield de auto geen constante snelheid aan, maar fluctueerde de snelheid tussen de 40km/u en 60km/u. Een door de surveillanten opgeroepen dienstvoertuig, als politieauto herkenbaar, kon voor de auto van [appellant] komen en gaf aan de achterzijde een stopteken. Op het moment dat het dienstvoertuig uitweek naar de rechterkant van de kruising, om [appellant] staande te houden, reed [appellant] om het dienstvoertuig heen. Voor een rood stoplicht kwam het dienstvoertuig naast [appellant] te staan, en werd met blauwe zwaailichten geprobeerd de aandacht van [appellant] te trekken. Pas nadat de bestuurders van het dienstvoertuig op het raampje van de auto van [appellant] klopten, reageerde hij. [appellant] bleek niet onder invloed van alcohol te zijn, maar leek traag van begrip en had moeite met aanwijzingen over het gebruik van het blaasapparaat en moest lang denken over de gestelde vragen.
2.    Het CBR heeft [appellant] naar aanleiding van het mutatierapport verplicht mee te werken aan een onderzoek naar de rijvaardigheid. Daarbij wordt gekeken of de bestuurder nog in staat is het voertuig te besturen waarvoor hij een rijbewijs heeft. In bezwaar heeft [appellant] enkele bevindingen in het mutatierapport betwist en heeft hij gewezen op persoonlijke omstandigheden die volgens hem zijn belang bij een rijbewijs onderstrepen. Het CBR heeft daarin geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de gang van zaken zoals vermeld in het mutatierapport. Verder kunnen persoonlijke omstandigheden niet leiden tot een belangenafweging, omdat de wet- en regelgeving dwingend is geformuleerd en daarvan niet kan worden afgeweken. De rechtbank heeft het CBR daarin gevolgd.
3.    De op deze zaak van toepassing zijnde wet- en regelgeving is vermeld in de aan deze uitspraak gehechte bijlage.
Procesbelang
4.    Het CBR heeft aangevoerd dat [appellant] geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep, omdat zijn rijbewijs bij besluit van 19 april 2016 ongeldig is verklaard. Het CBR heeft het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het na de daarvoor geldende termijn is ingediend. [appellant] heeft daartegen geen beroep ingesteld, zodat de intrekking in rechte vaststaat. Ook indien het hoger beroep in de voorliggende zaak zou slagen, zou dat daarom niet kunnen leiden tot de geldigverklaring van het rijbewijs. Daarvoor moet [appellant] opnieuw een rijexamen afleggen. Het CBR wijst daarbij op de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ4018.
5.    [appellant] stelt dat hij als gevolg van de in geding zijnde besluitvorming kosten heeft gemaakt, omdat hij ter voorbereiding van de rijvaardigheidstest rijlessen heeft genomen. Het CBR heeft die stelling niet weersproken. Indien zou komen vast te staan dat het CBR de verplichting tot deelname aan een rijvaardigheidstest ten onrechte heeft opgelegd, komen de gestelde kosten voor vergoeding in aanmerking. Daarin verschilt het geval van [appellant] van dat aan de orde in de uitspraak van 13 maart 2013. Het CBR wordt dan ook niet in gevolgd in het standpunt dat [appellant] geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.
Hoger beroep
6.    De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant] aldus, dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het door de surveillanten opgestelde mutatierapport niet juist kan zijn. Daarbij moet worden bedacht dat de route die hij op 15 oktober 2015 reed slechts twee kilometer lang is, terwijl hem een lange reeks aan gedragingen wordt tegengeworpen. Verder heeft [appellant] opgemerkt dat als hij de gestelde gedragingen zou hebben begaan, hij daarvoor bekeurd zou moeten zijn. Dat is niet gebeurd. Bovendien kan hij zich niet vinden in de beschuldigingen, omdat hij al tientallen jaren auto rijdt en door heel Europa heeft gereden.
6.1.    Hetgeen [appellant] tegen het oordeel van de rechtbank heeft aangevoerd, is een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank daarover terecht geoordeeld dat dit niet afdoet aan de in het mutatierapport weergegeven waarnemingen van de surveillanten, zoals vermeld onder 1. Dat het gereden traject kort is, dat [appellant] niet voor de geconstateerde feiten is bekeurd en dat hij stelt in heel Europa te hebben gereden, zijn omstandigheden die niet raken aan de waarnemingen van de surveillanten, zodat deze niet tot het oordeel kunnen leiden dat die waarnemingen onjuist zouden zijn. Bovendien heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] ter zitting heeft toegelicht dat hij een deel van de verkeerssituaties op de afgelegde route als lastig ervaart, en dat hij aanvankelijk niet doorhad dat de signalen van de politieauto voor hem waren bedoeld. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat dit de in het mutatierapport vermelde waarnemingen bevestigt. Slotsom is dat in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, geen grond ligt voor het oordeel dat het mutatierapport niet juist zou zijn.
Het betoog faalt.
7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8.    Voor een proceskostenveroordeling  bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier.
w.g. Lubberdink    w.g. Baart
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2017
799. BIJLAGE I
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 130
1.     Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
[…]
Artikel 131
1.    Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot:
a.     oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid,
b.     oplegging van een alcoholslotprogramma, of
c.     een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling, genomen.
[…]
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 23
[…]
3.    Het CBR besluit ten slotte dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid dan wel geschiktheid:
a.     in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, anders dan die vermeld onder A, onderdeel III, Rijgedrag, of onder B, onderdeel III, Drogerende stoffen ‘Alcohol’ […]
Bijlage 1 bij de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
I.2
1.     Gebrek aan stuurvastheid waardoor, al dan niet in combinatie
a.     slingerend wordt gereden;
[…]
2.     Onvoldoende rekening houden met de omvang van het motorrijtuig waardoor bijvoorbeeld bochten te ruim of te krap worden genomen.
[…]