ECLI:NL:RVS:2017:143

Raad van State

Datum uitspraak
25 januari 2017
Publicatiedatum
25 januari 2017
Zaaknummer
201608609/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan gemeente Lansingerland

Op 25 januari 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een geschil tussen een verzoeker en de raad van de gemeente Lansingerland. Het geschil betreft het bestemmingsplan "Schil om Bleiswijk, 1e partiële herziening", dat op 29 september 2016 door de raad is vastgesteld. De verzoeker, wonend te Bleiswijk, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 17 januari 2017, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door zijn advocaat en de raad werd vertegenwoordigd door twee raadsleden.

De voorzieningenrechter overweegt dat het bestemmingsplan een agrarische bestemming heeft voor de gronden van een belanghebbende, waarbij een bedrijfswoning mogelijk wordt gemaakt. De verzoeker betwist de noodzaak van deze bedrijfswoning en stelt dat het plan in strijd is met de provinciale Verordening ruimte 2014. Hij voert aan dat er geen toetsbare criteria zijn opgenomen en dat het bedrijf van de belanghebbende niet voldoet aan de voorwaarden voor een volwaardig agrarisch bedrijf.

De raad verdedigt het bestemmingsplan door te stellen dat het bedrijfsconcept van de belanghebbende het mogelijk maakt om een volwaardig agrarisch bedrijf uit te oefenen, ondanks het beperkte oppervlak. De voorzieningenrechter concludeert dat de raad zich op basis van de rapporten van LTO en DCMR op het standpunt mocht stellen dat aan de vereisten voor de bedrijfswoning is voldaan. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de raad en de betrokken rapporten.

Uitspraak

201608609/2/R3.
Datum uitspraak: 25 januari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Bleiswijk, gemeente Lansingerland,
en
de raad van de gemeente Lansingerland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 september 2016 heeft de raad van de gemeente Lansingerland het bestemmingsplan "Schil om Bleiswijk, 1e partiële herziening ([locatie]) (reparatie)" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 januari 2017, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. R. van Gelder, advocaat te Bleiswijk, en de raad, vertegenwoordigd door mr. L. Voogelaar en drs. W.L. Zwijnenburg, zijn verschenen.
Voorts is [belanghebbende], bijgestaan door mr. B.P.J.M. Zwinkels, advocaat te
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het bestemmingsplan heeft betrekking op de gronden van [belanghebbende] aan de [locatie] te Bleiswijk. Aan deze gronden is in het bestemmingsplan "Schil om Bleiswijk, 1e partiële herziening ([locatie])" de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw" en de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - vollegronds teeltbedrijf" toegekend. Deze bestemming is met de uitspraak van de Afdeling in zaak nr. ECLI:NL:RVS:2016:1323 van 18 mei 2016 onherroepelijk geworden. De bedrijfswoning die de raad had willen toestaan werd evenwel met dat plan niet mogelijk gemaakt, aangezien geen bouwvlak op de verbeelding was opgenomen. Met het huidige plan heeft de raad alsnog een bouwvlak voor een bedrijfswoning vastgesteld.
3. [verzoeker] heeft bezwaar tegen de mogelijkheid van een bedrijfswoning op het perceel. Hij stelt dat het plan in strijd is met de provinciale Verordening ruimte 2014, artikel 2, lid 2.3.1 onder a, waarin is bepaald dat nieuwe agrarische bebouwing alleen mogelijk is als deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven. In het plan zijn volgens hem ten onrechte geen toetsbare criteria opgenomen ter beoordeling van de noodzaak van een bedrijfswoning. Voorts bestrijdt [verzoeker] dat het bedrijf van [belanghebbende] voldoet aan de voorwaarden voor het toestaan van een bedrijfswoning. Vereist is een volwaardig agrarisch bedrijf, aan welke eis volgens [verzoeker] het bedrijf niet voldoet. Als al sprake is van een volwaardig bedrijf, dan dient aangetoond te worden dat een bedrijfswoning noodzakelijk is. Ook dat is volgens [belanghebbende] niet aangetoond. [belanghebbende] woont volgens hem op geringe afstand van zijn bedrijfsgronden en kan vanuit zijn huidige woning werken. In aanvulling op stukken die in eerdere procedures door hem zijn ingebracht heeft [verzoeker] een advies van Land & Co, gedateerd 26 oktober 2016, ingediend. Dit rapport bevestigt dat op grond van de aan Land & Co bekende gegevens geen volwaardig agrarisch bedrijf aanwezig is, niet te verwachten is dat alsnog een volwaardig agrarisch bedrijf zal worden ontwikkeld, en dat de noodzaak van een bedrijfswoning niet is aangetoond.
Voorts betoogt [verzoeker] dat het bouwvlak vele malen groter is dan een volgens het bestemmingsplan toegelaten bedrijfswoning, die maximaal 750 m3 mag bedragen. Ook is niet de minimale afstand van 5 meter van de erfgrens aangehouden, zoals bepaald in artikel 3, lid 3.2.4 sub h van de regels van het bestemmingsplan. Ook is het bouwvlak gesitueerd buiten het op kaart 3, teeltgebieden, aangegeven gebied in de Verordening ruimte 2014.
4. De raad stelt dat het specialistische bedrijfsconcept van [belanghebbende] het mogelijk maakt om op dit betrekkelijk geringe oppervlak een volwaardig agrarisch bedrijf uit te oefenen. Dit bedrijfsconcept is gebaseerd op de arbeidsintensieve teelt van groenten en kruiden op de vollegrond. Evenals in vorige procedures baseert de raad zich op het ondernemingsplan dat is opgesteld en berekend door LTO (Ondernemingsplan LTO Noord Advies, d.d. 6 juni 2013) en het advies van DCMR op basis van dit ondernemingsplan (Agrarisch advies [locatie], Bleiswijk, d.d. 4 oktober 2013). Tevens meldt de raad dat [belanghebbende] is begonnen met de voorgenomen teelt en dat DCMR een bedrijfsbezoek heeft gebracht en financiële gegevens heeft bestudeerd op basis waarvan de dienst de voortgang als positief heeft beoordeeld.
5. De voorzieningenrechter overweegt dat het besluit van de raad is gebaseerd op het door LTO opgestelde ondernemingsplan en de beoordeling van DCMR op basis van dit bedrijfsplan. LTO en DCMR hebben geconcludeerd dat op de gronden van [belanghebbende], ondanks het beperkte teeltoppervlak, bij een specifiek afzetconcept gericht op de teelt van een grote diversiteit aan specifieke groenten en kruiden op aanvraag een volwaardig agrarisch bedrijf kan worden uitgeoefend. Tevens is geconcludeerd dat een dergelijk specifiek afzetconcept zoveel tijd en aandacht van de ondernemer vergt dat het op grond daarvan noodzakelijk wordt geacht om bij het bedrijf te wonen. Op voorhand ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich op basis van deze rapporten niet op het standpunt mocht stellen dat aan de vereisten inzake volwaardigheid en noodzaak is voldaan, en daarmee in zoverre ook aan de Verordening ruimte 2014. In het rapport van Land & Co ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om aan deze conclusies te twijfelen. Dit rapport gaat nauwelijks in op de specifieke kenmerken van het beoogde bedrijf waarop de bevindingen van LTO en DCMR zijn gebaseerd. Gelet daarop verwacht de voorzieningenrechter dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat de raad op basis van voornoemd ondernemingsplan en rapport mocht besluiten om de bouw van een bedrijfswoning op de gronden van [belanghebbende] aan de [locatie] mogelijk te maken.
Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat de maximale maatvoering voor een bedrijfswoning en de afstand tot de erfgrens zijn vastgelegd in de regels van het bestemmingsplan. De omvang en plaats van het bouwvlak doen er niet aan af dat deze regels in acht moeten worden genomen. Voorts ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat een bouwvlak alleen binnen het als teeltgebied aangegeven gebied op kaart 3 bij de Verordening ruimte 2014 zou mogen worden gesitueerd. Ook in zoverre verwacht de voorzieningenrechter niet dat de Afdeling in de bodemprocedure aanleiding zal zien het besluit van de raad te vernietigen.
6. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, griffier.
w.g. Hagen w.g. Postma
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2017
539.