201403289/3/R4.
Datum uitspraak: 18 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Bleiswijk, gemeente Lansingerland,
en
de raad van de gemeente Lansingerland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 januari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Schil om Bleiswijk" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 mei 2015, waar onder meer [appellant], bijgestaan door mr. Y.A. Breunesse, en de raad, vertegenwoordigd door mr. L. Voogelaar-van der Lelij en drs. W.L. Zwijnenburg, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door mr. B.J.P.M. Zwinkels, advocaat te Honselersdijk, als partij gehoord.
Bij uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak van 22 juli 2015 in zaak nr. 201403289/1/R4 heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 20 weken na verzending van de uitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 29 januari 2014 te herstellen. De tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 29 oktober 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Schil om Bleiswijk, 1e partiële herziening ([locatie 1])" vastgesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [appellant] een zienswijze naar voren gebracht over de wijze waarop het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is hersteld.
De Afdeling heeft de zaak op een tweede zitting behandeld op 31 maart 2016 waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. Y.A. Breunesse, en de raad, vertegenwoordigd door drs. W.L. Zwijnenburg, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door mr. B.J.P.M. Zwinkels, advocaat te Honselersdijk, als partij gehoord.
Overwegingen
1. [appellant] woont op het perceel aan de [locatie 2] te Bleiswijk. Het op 29 januari 2014 vastgestelde bestemmingsplan voorzag onder meer in de bouw van een bedrijfswoning op de nabij de woning van [appellant] gelegen gronden aan de [locatie 1] te Bleiswijk. Ter plaatse legt [belanghebbende] zich toe op de teelt van gewassen in de open lucht. Tegen de in het plan voorziene mogelijkheid voor de bouw van de bedrijfswoning op de gronden van [belanghebbende] heeft [appellant] zich in zijn beroep gericht.
Tussenuitspraak
2. De Afdeling heeft in de uitspraak van 22 juli 2015 onder 14.2 overwogen dat de raad de noodzaak voor de bouw van een bedrijfswoning op de gronden van [belanghebbende] aan de [locatie 1] te Bleiswijk niet heeft kunnen baseren op de planologische gebruiksmogelijkheden zoals deze ter plaatse in het op 29 januari 2014 vastgestelde bestemmingsplan "Schil om Bleiswijk" waren toegestaan. Daartoe heeft de Afdeling overwogen dat de raad bij de beoordeling van de vraag of een noodzaak bestaat voor de bouw van de bedrijfswoning ervan is uitgegaan dat de gronden van [belanghebbende] worden gebruikt voor grondgebonden teelt, terwijl een dergelijke vorm van gebruik binnen de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw", zoals in het op 29 januari 2014 vastgestelde bestemmingsplan aan de gronden van [belanghebbende] was toegekend, niet is toegestaan. De Afdeling heeft gelet hierop in de tussenuitspraak overwogen dat het op 29 januari 2014 vastgestelde bestemmingsplan, voor zover het de aanduidingen "bedrijfswoning" en "bouwvlak" op de gronden van [belanghebbende] aan de [locatie 1] te Bleiswijk betreft, in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid is vastgesteld.
3. Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, is het beroep van [appellant] tegen het besluit van 29 januari 2014 gegrond. Dat besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd, voor zover het betreft de aanduidingen "bedrijfswoning" en "bouwvlak" ter plaatse van de gronden aan de [locatie 1] te Bleiswijk.
4. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om met inachtneming van hetgeen onder 14.2 is overwogen een gewijzigde planregeling vast te stellen voor de gronden aan de [locatie 1] te Bleiswijk, welke gewijzigde planregeling de raad deugdelijk dient te motiveren.
Partiële herziening
5. De raad heeft bij besluit van 29 oktober 2015 een nieuw plan vastgesteld voor de gronden van [belanghebbende] aan de [locatie 1] (hierna: "partiële herziening"). In de partiële herziening zijn aan de gronden van [belanghebbende] de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw" met de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - vollegronds teeltbedrijf" toegekend. Ter plaatse is gelet op het bepaalde in artikel 3, lid 3.1.2, aanhef en onder b, van de planregels onder meer een vollegronds teeltbedrijf met bijbehorende voorzieningen toegestaan. Het besluit van 29 oktober 2015 is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede onderwerp van het geding.
Bedrijfswoning
6. Ter zitting is komen vast te staan dat op de verbeelding behorende bij de partiële herziening ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning" op de gronden van [belanghebbende] de aanduiding "bouwvlak" ontbreekt. Nu ingevolge artikel 3, lid 3.2.4, aanhef en onder a, van de planregels bij de partiële herziening op de gronden met de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw" bedrijfswoningen uitsluitend mogen worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken met de aanduiding "bedrijfswoning", maakt de partiële herziening ter plaatse van de gronden van [belanghebbende] de bouw van een bedrijfswoning niet mogelijk. Gelet hierop heeft [appellant] zijn van rechtswege ontstane beroep gericht tegen het herstelbesluit, voor zover in het herstelbesluit aan een deel van de gronden van [belanghebbende] de aanduiding "bedrijfswoning" is toegekend, ter zitting ingetrokken. Als gevolg van deze intrekking ligt de vraag of de raad in de partiële herziening in redelijkheid aan de gronden van [belanghebbende] de aanduiding "bedrijfswoning" heeft kunnen toekennen, bij de Afdeling niet meer ter toets voor.
Nu het partijen echter al lange tijd verdeeld houdt of er een noodzaak bestaat voor de bouw van een bedrijfswoning op de gronden van [belanghebbende], ziet de Afdeling ten behoeve van mogelijke vervolgbesluitvorming aanleiding dit vraagstuk op basis van de in deze procedure ingebrachte stukken te beoordelen. De Afdeling verwijst voor deze beoordeling naar overweging 10 van deze uitspraak.
Artikel 2.1.5 van de Verordening ruimte 2014
7. [appellant] heeft zich in zijn zienswijze die hij over de partiële herziening naar voren heeft gebracht, gericht tegen de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - vollegronds teeltbedrijf" die in de partiële herziening aan de gronden van [belanghebbende] is toegekend. Volgens [appellant] is het planologisch toestaan van een vollegronds teeltbedrijf op de gronden van [belanghebbende] in strijd met artikel 2.1.5 van de Verordening ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland, zoals die gold ten tijde van de vaststelling van de partiële herziening (hierna: Verordening ruimte 2014). Hiertoe voert hij aan dat de gronden aan de [locatie 1] op de bij de Verordening ruimte 2014 gevoegde kaart "Teeltgebieden" zijn aangeduid als glastuinbouwgebied waar gelet op het bepaalde in artikel 2.1.5, eerste lid, van de Verordening ruimte 2014 uitsluitend glastuinbouwbedrijven zijn toegestaan. Een vollegronds teeltbedrijf is geen glastuinbouwbedrijf als bedoeld in de Verordening ruimte 2014, aldus [appellant]. De in artikel 2.1.5, tweede lid, van de Verordening ruimte 2014 opgenomen bevoegdheid voor de raad om bij de vaststelling van een bestemmingsplan af te wijken van het bepaalde in het eerste lid, kan volgens [appellant] in dit geval geen soelaas bieden. Hiertoe voert hij aan dat niet wordt voldaan aan de in artikel 2.1.5, tweede lid, van de Verordening ruimte 2014 opgenomen afwijkingsvoorwaarden inhoudende dat het bedrijf, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf, behoort tot de keten glastuinbouw en een bijdrage levert aan de ontwikkeling van het glastuinbouwgebied als internationaal centrum voor teelt, kennis en handel van glastuinbouwproducten.
7.1. De raad bevestigt het standpunt van [appellant] dat een vollegronds teeltbedrijf geen glastuinbouwbedrijf is als bedoeld in artikel 2.1.5, eerste lid, van de Verordening ruimte 2014. Desondanks is de partiële herziening niet vastgesteld in strijd met de Verordening ruimte 2014, aldus de raad. Hij wijst hiertoe op de afwijkingsmogelijkheid opgenomen in artikel 2.1.5, tweede lid, van de Verordening ruimte 2014. Volgens de raad wordt aan de afwijkingsvoorwaarden voldaan, omdat het vollegronds teeltbedrijf zoals dat door [belanghebbende] wordt uitgeoefend naar aard en inrichting passend is binnen het glastuinbouwgebied. Daarnaast stelt de raad dat het bedrijf van [belanghebbende] een waardevolle aanvulling vormt voor het glastuinbouwgebied, omdat het bedrijf is gericht op de teelt van specifieke groenten en kruiden op aanvraag waarmee het bedrijf beschikt over een eigen markt en specifieke kennis van weinig geteelde groenteproducten. Voorts is het telen van bijzondere nicheproducten op aanvraag dienstbaar aan het versterken van de band tussen stad en land en tussen consument en kweker, hetgeen in het provinciale beleid is geformuleerd als doelstelling voor het glastuinbouwgebied, aldus de raad.
7.2. Ingevolge artikel 2.1.5, eerste lid, van de Verordening ruimte 2014 laat een bestemmingsplan voor gronden binnen het glastuinbouwgebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op "Kaart 3 Teeltgebieden", alleen glastuinbouwbedrijven toe, alsmede de daarbij behorende voorzieningen.
Ingevolge het tweede lid kan een bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, bij uitzondering een bedrijf toelaten dat behoort tot de keten glastuinbouw en dat een bijdrage levert aan de ontwikkeling van het glastuinbouwgebied als internationaal centrum voor teelt, kennis en handel van glastuinbouwproducten, voor zover:
a. de gronden zijn gelegen binnen het glastuinbouwgebied Westland-Oostland, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op "Kaart 3 Teeltgebieden", en
b. aangetoond is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied.
Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder r, wordt onder een glastuinbouwbedrijf verstaan een volwaardig en doelmatig bedrijf in overwegende mate gericht op het voortbrengen van producten en het leveren van diensten door middel van het duurzaam en intensief kweken van assimilerende organismen onder invloed van licht, geheel of hoofdzakelijk overdekt; waarbij onder kweken wordt verstaan: veredeling, selectie, opkweek en verzorging, en waarbij onder licht wordt verstaan: licht afkomstig uit natuurlijke of kunstmatige bron.
De gronden aan de [locatie 1] zijn voor een groot deel gelegen binnen het glastuinbouwgebied Westland-Oostland, zoals is verbeeld op "Kaart 3 Teeltgebieden" bij de Verordening ruimte 2014.
7.3. Naar het oordeel van de Afdeling is een vollegronds teeltbedrijf geen glastuinbouwbedrijf als bedoeld in de Verordening ruimte 2014, omdat bij een vollegronds teeltbedrijf de teelt- en kweekactiviteiten niet geheel of hoofzakelijk overdekt plaatsvinden waardoor niet wordt voldaan aan de in artikel 1.1, aanhef en onder r, van de Verordening ruimte 2014 opgenomen definitie van een glastuinbouwbedrijf. De Afdeling verwijst in dit verband tevens naar artikel 1, lid 1.94, van de planregels van de partiële herziening waar een vollegronds teeltbedrijf is omschreven als een agrarisch bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt.
Nu de gronden van [belanghebbende] voor een groot deel zijn gelegen binnen het glastuinbouwgebied als aangeduid op de bij de Verordening ruimte 2014 behorende kaart "Teeltgebieden" en de partiële herziening ter plaatse een vollegronds teeltbedrijf, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf, toestaat, is de partiële herziening in zoverre vastgesteld in strijd met artikel 2.1.5, eerste lid, van de Verordening ruimte 2014.
7.4. Anders dan de raad stelt, heeft hij bij de vaststelling van de partiële herziening geen toepassing kunnen geven aan de in artikel 2.1.5, tweede lid, van de Verordening ruimte 2014 opgenomen mogelijkheid om af te wijken van het bepaalde in het eerste lid. Daartoe acht de Afdeling redengevend dat in artikel 2.1.5, tweede lid, van de Verordening ruimte 2014 voor de toepassing van de afwijkingsmogelijkheid onder meer is vereist dat het bedrijf, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf, behoort tot de keten glastuinbouw. In de Verordening ruimte 2014 is zowel in de regels als in de toelichting niet gedefinieerd wat moet worden verstaan onder de keten glastuinbouw, hetgeen betekent dat voor een uitleg van dit begrip moet worden aangesloten bij het normaal spraakgebruik. Naar het oordeel van de Afdeling behoort een vollegronds teeltbedrijf naar normaal spraakgebruik niet tot de keten glastuinbouw, omdat een dergelijk bedrijf geen onderdeel is van de totale keten van bedrijven die betrokken zijn bij de productie en verkoop van glastuinbouwproducten.
7.5. [appellant] heeft zich gelet op het vorenstaande terecht op het standpunt gesteld dat de raad in de partiële herziening in strijd met artikel 2.1.5 van de Verordening ruimte 2014 aan de gronden van [belanghebbende] de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - vollegronds teeltbedrijf" heeft toegekend.
Het betoog slaagt.
Conclusie
8. Gelet op het vorenstaande is het beroep van [appellant] tegen het besluit van de raad van 29 oktober 2015 tot vaststelling van de partiële herziening gegrond. Dat besluit dient wegens strijd met artikel 2.1.5 van de Verordening ruimte 2014 te worden vernietigd, voor zover het betreft de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - vollegronds teeltbedrijf" ter plaatse van de gronden van [belanghebbende] aan de [locatie 1] te Bleiswijk.
In stand laten rechtsgevolgen
9. Bij besluit van 16 december 2015 hebben provinciale staten van Zuid-Holland de Verordening ruimte 2014 gedeeltelijk gewijzigd vastgesteld (hierna: gewijzigde Verordening ruimte 2014). De gewijzigde Verordening ruimte 2014 is op 4 februari 2016 in werking getreden.
Ingevolge artikel 2.1.5, eerste lid, van de gewijzigde Verordening ruimte 2014 laat een bestemmingsplan voor gronden binnen het glastuinbouwgebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op "Kaart 3 Teeltgebieden", alleen glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven toe, alsmede de daarbij behorende voorzieningen.
Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder ff, wordt onder een openlucht tuinbouwbedrijf verstaan een volwaardig en doelmatig bedrijf in overwegende mate gericht op het voortbrengen van producten en het leveren van diensten door middel van het duurzaam en intensief kweken van assimilerende organismen in de open lucht, eventueel met gebruik van rolkassen; waarbij onder kweken wordt verstaan: veredeling, selectie, opkweek en verzorging.
9.1. Artikel 2.1.5, eerste lid, van de gewijzigde Verordening ruimte 2014 maakt het gelet op het vorenstaande uitdrukkelijk mogelijk dat binnen het glastuinbouwgebied een vollegronds teeltbedrijf wordt uitgeoefend. De Afdeling ziet gelet hierop aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van de raad van 29 oktober 2015 tot vaststelling van de partiële herziening met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb in stand te laten. Dit betekent dat de in de partiële herziening aan de gronden van [belanghebbende] aan de [locatie 1] toegekende aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - vollegronds teeltbedrijf" in stand blijft.
Vervolgbesluitvorming
10. Zoals hiervoor onder 6 is overwogen, ziet de Afdeling ten behoeve van mogelijke vervolgbesluitvorming aanleiding om de vraag die partijen al lange tijd verdeeld houdt, namelijk of er een noodzaak bestaat voor de bouw van een bedrijfswoning op de gronden van [belanghebbende], op basis van de in deze procedure ingebrachte stukken te beoordelen.
10.1. Volgens [appellant] bestaat er geen noodzaak voor de bouw van de bedrijfswoning, omdat op de gronden van [belanghebbende] ter grootte van één hectare slechts ongeveer 7.000 m2 beschikbaar is voor de vollegrondse teelt. Een dergelijke oppervlakte is volgens [appellant] te beperkt om een volwaardig agrarisch bedrijf te kunnen uitoefenen. Hij stelt in dit verband dat [belanghebbende] op zijn gronden sinds jaar en dag uitsluitend hobbymatig groenten en kruiden kweekt. Voor hobbymatig gebruik is de bouw van een bedrijfswoning niet noodzakelijk, aldus [appellant].
10.2. Aan de vaststelling van het bestemmingsplan "Schil om Bleiswijk" van 29 januari 2014 en de partiële herziening van dat plan zijn verschillende onderzoeken naar de noodzaak van de bouw van een bedrijfswoning op de gronden van [belanghebbende] ten grondslag gelegd.
Op 17 juni 2011 heeft DCMR Milieudienst Rijnmond (hierna: DCMR) een advies uitgebracht waarin staat dat het tuinbouwbedrijf van [belanghebbende] is gericht op het continu en duurzaam voortbrengen van producten door middel van het telen van groenten en kruiden. Gelet op het feit dat het een bestaand bedrijf betreft en [belanghebbende] een (nagenoeg) volledige dagtaak heeft aan de teelt van groenten en kruiden, wordt de bouw van een bedrijfswoning als noodzakelijk beoordeeld, aldus DCMR in 2011.
Naar aanleiding van de zienswijzen die [appellant] over de ontwerp-omgevingsvergunning voor de bouw van de bedrijfswoning naar voren heeft gebracht, heeft LTO Noord Advies (hierna: LTO) in mei 2013 in opdracht van [belanghebbende] een ondernemingsplan opgesteld. LTO concludeert in het ondernemingsplan op basis van de begrote arbeidsvraag en de bedrijfsresultaten van het bedrijf van [belanghebbende] dat sprake is van een volwaardig en levensvatbaar bedrijf. Daarbij acht LTO van belang dat het afzetconcept van [belanghebbende] is gericht op het leveren van specifieke kruiden en groenten op aanvraag aan restaurants en detailhandel uit het topsegment waardoor [belanghebbende] in staat is om hogere marges op zijn producten te behalen om zo, ondanks de relatief beperkte teeltoppervlakte, een volledig inkomen te generen met zijn bedrijfsactiviteiten. Door het afwijkende afzetconcept waarbij afnemers hun producten op het bedrijf kunnen afhalen, alsmede gelet op de afhankelijkheid van de inbreng van eigen arbeid, is het noodzakelijk dat bij het bedrijf een bedrijfswoning wordt gebouwd, aldus LTO.
DCMR heeft in een op 4 oktober 2013 uitgebracht advies het ondernemingsplan beoordeeld. DCMR concludeert op basis van het in het ondernemingsplan opgenomen teeltplan en de berekende bedrijfsresultaten dat het bedrijf van [belanghebbende] kan worden aangemerkt als een volwaardig en levensvatbaar bedrijf. Door de grote diversiteit aan producten alsmede door de opkweek van plantmateriaal en de aflevering van producten in eigen beheer te houden, zijn de werkzaamheden als arbeidsintensief aan te merken, aldus DCMR. DCMR concludeert vervolgens, evenals LTO, dat het gelet op het afwijkende afzetconcept en de afhankelijkheid van inbreng van eigen arbeid noodzakelijk is dat bij het bedrijf een bedrijfswoning wordt gebouwd. De continuïteit van het bedrijf is niet gewaarborgd indien niet permanent toezicht kan worden gehouden op de teelt en wanneer niemand aanwezig is voor de verkoop aan huis, aldus DCMR.
Op 21 november 2013 heeft adviesbureau Land & Co in opdracht van [appellant] de noodzaak voor de bouw van de bedrijfswoning beoordeeld. In het rapport van Land & Co wordt niet weersproken dat de teeltactiviteiten een arbeidsbehoefte voor één arbeidskracht genereren. In het rapport van Land & Co wordt voorts niet uitgesloten dat bij goed ondernemerschap een voldoende, zij het bescheiden, inkomen uit het bedrijf verkregen kan worden. Volgens Land & Co bestaat er echter geen noodzaak voor de bouw van de bedrijfswoning, omdat het houden van toezicht en controle voor de bedrijfsvoering niet noodzakelijk is.
10.3. De Afdeling ziet in de stukken die in deze procedure zijn overgelegd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat op de gronden van [belanghebbende] aan de [locatie 1] een volwaardig agrarisch bedrijf kan worden uitgeoefend. De Afdeling verwijst daartoe naar de hiervoor genoemde rapporten van DCMR en LTO waarin is geconcludeerd dat op de gronden van [belanghebbende], ondanks de beperkte teeloppervlakte, bij een specifiek afzetconcept gericht op de teelt van een grote diversiteit aan specifieke groenten en kruiden op aanvraag een volwaardig agrarisch bedrijf kan worden uitgeoefend. Het rapport van Land & Co bevat naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende aanknopingspunten om aan deze conclusie van DCMR en LTO te twijfelen. In het rapport van Land & Co ziet de Afdeling voorts geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van DCMR en LTO dat een dergelijk specifiek afzetconcept zoveel tijd en aandacht van de agrarisch ondernemer opeist dat op grond daarvan een noodzaak om bij het bedrijf te wonen aanwezig moet worden geacht. In de stukken die in deze procedure zijn overgelegd, ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid kan besluiten de bouw van een bedrijfswoning op de gronden van [belanghebbende] aan de [locatie 1] mogelijk te maken.
Proceskosten
11. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
In het proceskostenformulier dat [appellant] ten behoeve van de zitting van 28 mei 2015 heeft ingevuld, zijn reiskosten opgevoerd die zijn gemaakt door een deskundige. [appellant] is op de zitting van 28 mei 2015 uitsluitend bijgestaan door rechtsbijstandverlener mr. Y.A. Breunesse. De reiskosten van een rechtsbijstandverlener zijn reeds verdisconteerd in de forfaitaire vergoeding die wordt toegekend naar aanleiding van de gemaakte kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze kosten komen daarom niet apart voor vergoeding in aanmerking.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van de raad van de gemeente Lansingerland van 29 januari 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Schil om Bleiswijk" gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Lansingerland van 29 januari 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Schil om Bleiswijk", voor zover het betreft de aanduidingen "bedrijfswoning" en "bouwvlak" ter plaatse van de gronden aan de [locatie 1] te Bleiswijk;
III. verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van de raad van de gemeente Lansingerland van 29 oktober 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Schil om Bleiswijk, 1e partiële herziening ([locatie 1])", gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Lansingerland van 29 oktober 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Schil om Bleiswijk, 1e partiële herziening ([locatie 1])", voor zover het betreft de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - vollegronds teeltbedrijf" ter plaatse van de gronden aan de [locatie 1] te Bleiswijk;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het onder IV. genoemde besluit in stand blijven;
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Lansingerland tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.747,10 (zegge: zeventienhonderdzevenenveertig euro en tien cent), waarvan € 1.736,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Lansingerland aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) vergoedt;
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.C. van Zuijlen, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Van Zuijlen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2016
810.