ECLI:NL:RVS:2017:14

Raad van State

Datum uitspraak
11 januari 2017
Publicatiedatum
11 januari 2017
Zaaknummer
201507746/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit RDW over vervallen tenaamstelling voertuig

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had in 2014 de RDW verzocht om de tenaamstelling van zijn voertuig, dat in beslag was genomen door de politie, te laten vervallen. De RDW verklaarde de tenaamstelling op 4 november 2014 vervallen, maar weigerde dit met terugwerkende kracht te doen. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van de appellant ongegrond. De appellant ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 26 juli 2016 heeft de RDW, vertegenwoordigd door mr. C. van den Berg, een verweerschrift ingediend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak vervolgens behandeld en het onderzoek heropend. De appellant voerde aan dat de RDW ten onrechte geen bijzondere omstandigheden had erkend die aanleiding hadden moeten geven om de tenaamstelling met terugwerkende kracht te wijzigen. De RDW stelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren en dat de registratie in het kentekenregister moest blijven zoals deze was. De Afdeling oordeelde dat de RDW niet in redelijkheid kon stellen dat de appellant na de sloop van het voertuig nog binding had met de tenaamstelling. De Afdeling concludeerde dat de RDW ten onrechte geen terugwerkende kracht had verleend aan de vervallenverklaring van de tenaamstelling. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de RDW werd verplicht om de tenaamstelling met terugwerkende kracht te laten vervallen tot 1 april 2011.

Uitspraak

201507746/1/A1.
Datum uitspraak: 11 januari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 augustus 2015 in zaak nr. 15/598 in het geding tussen:
[appellant]
en
Directie van de Dienst Wegverkeer.
Procesverloop
Bij besluit van 4 november 2014 heeft de RDW met ingang van die datum de tenaamstelling van het voertuig met kenteken […] vervallen verklaard en geweigerd dit met terugwerkende kracht te doen.
Bij besluit van 6 januari 2015 heeft de RDW het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 augustus 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De RDW heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2016, waar de RDW, vertegenwoordigd door mr. C. van den Berg, is verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend. De RDW heeft desgevraagd, bij brief van 1 november 2016, schriftelijke inlichtingen gegeven. [appellant] heeft hierop bij brief van 17 november 2016 gereageerd.
Met toestemming van partijen is afgezien van een verdere behandeling van de zaak ter zitting. De Afdeling heeft het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij brief van 27 oktober 2014 heeft [appellant] de RDW verzocht de registratie van het kentekenbewijs dat is afgegeven voor de bromfiets met kenteken [...] te beëindigen. Volgens [appellant] is deze bromfiets in beslag genomen door de politie van Amsterdam en al jaren niet meer in zijn bezit.
Toepasselijke regelgeving
2. Artikel 40c, eerste lid, van het Kentekenreglement luidt:
"Degene die naar zijn mening ten onrechte als tenaamgestelde in het kentekenregister is vermeld, kan de RDW verzoeken de tenaamstelling te doen vervallen. De RDW verklaart de tenaamstelling vervallen indien hiervoor naar het oordeel van deze dienst voldoende gronden aanwezig zijn."
Het tweede lid luidt:
"De tenaamstelling in het kentekenregister vervalt niet eerder dan op de dag waarop daartoe een verzoek bij deze dienst is ingediend."
Het derde lid luidt:
"In afwijking van het tweede lid kan de RDW in uitzonderlijke gevallen het vervallen van de tenaamstelling eerder laten ingaan."
Beoordeling van het hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de RDW terecht geen bijzondere omstandigheden aanwezig heeft geacht die aanleiding hadden moeten geven de tenaamstelling met terugwerkende kracht te wijzigen. Hij voert daartoe aan dat niet alleen de door de rechtbank vermelde omstandigheid, dat een geregistreerde op geen enkele manier deel heeft gehad aan de tenaamstelling, is aan te merken als een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 40c van het Kentekenreglement, maar ook andere omstandigheden tot die conclusie kunnen leiden, bijvoorbeeld de omstandigheid dat het voertuig niet meer bestaat.
3.1. [appellant] heeft ter onderbouwing van zijn verzoek om de tenaamstelling met terugwerkende kracht vervallen te verklaren een brief van het Centraal Justitieel Incassobureau overgelegd, waarin is vermeld dat de politie Amsterdam-Amstelland op 15 januari 2010 het voertuig met kenteken [...] in bewaring heeft gesteld en dat het voertuig begin april 2011 is vernietigd.
3.2. De RDW heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen bijzondere omstandigheden bestaan om de tenaamstelling met terugwerkende kracht vervallen te laten verklaren als bedoeld in artikel 40c van het Kentekenreglement. Uit de Nota van Toelichting bij het Kentekenreglement volgt dat deze bepaling is bedoeld voor gevallen waarin de geregistreerde op geen enkele manier deel heeft aan de tenaamstelling. Dat sprake zou zijn van identiteitsfraude is gesteld, noch gebleken, aldus de RDW.
3.3. Op grond van de inhoud van de brief van het Centraal Justitieel Incassobureau die door de RDW niet is weersproken staat vast dat het voertuig van [appellant] begin april 2011 is gesloopt.
3.4. De RDW heeft als beleid dat in beginsel geen terugwerkende kracht wordt verleend aan besluiten die zijn genomen met toepassing van artikel 40c van het Kentekenreglement, maar dat in bepaalde gevallen onjuiste gegevens ook met terugwerkende kracht worden gecorrigeerd. De RDW volgt daarbij de Nota van Toelichting bij het Besluit van 26 november 2013, tot wijziging van het Kentekenreglement (blz. 45; Stb. 2013, 523). Daarin staat dat artikel 40c, derde lid, is bedoeld voor gevallen waarin de geregistreerde op geen enkele manier deel heeft aan de tenaamstelling. Een dergelijke situatie doet zich onder meer voor in gevallen die vergelijkbaar zijn met het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, Romet tegen Nederland, arrest van 14 februari 2012, ECLI:CE:ECHR:2012:0214JUD000709406. De Afdeling heeft in de uitspraak van 28 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1924, overwogen dat dit beleid niet onredelijk is. De juistheid van het kentekenregister en de rechtszekerheid met betrekking tot de tenaamstelling rechtvaardigen voornoemd beleid. Gebruikers van dat register, waaronder ook particulieren, moeten op elk moment aan de hand van de registratie kunnen bepalen wie op een bepaalde datum houder was van een voertuig, zonder dat zij erop bedacht behoeven te zijn dat die registratie in de toekomst wordt aangepast.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 12 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2681, moet bij de toepassing van het beleid gestreefd worden naar een juist evenwicht tussen het belang van betrokkene bij de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het belang dat de RDW heeft bij het goede functioneren van het kentekenregister.
3.5. Onder verwijzing naar voormelde uitspraak van 12 oktober 2016 is de Afdeling van oordeel dat de RDW zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] ook na het moment waarop het voertuig is gesloopt nog binding had met de tenaamstelling. Vanaf die datum werd immers niet meer met het voertuig deelgenomen aan het verkeer en kon het voertuig of onderdelen daarvan ook niet meer worden verhandeld. Met het voertuig kon daarna niets meer gebeuren omdat het niet meer bestond, zodat het doel van de registratie en de reden om in beginsel geen terugwerkende kracht te verlenen aan het vervallen van de tenaamstelling, vanaf dat moment hun betekenis hebben verloren. Onder deze omstandigheden valt niet in te zien dat [appellant] nog deel heeft aan de tenaamstelling. Door vervallenverklaring met terugwerkende kracht tot het moment van de sloop van het voertuig te weigeren, heeft de RDW niet een juist evenwicht bewerkstelligd tussen het belang van een juiste registratie en het belang van [appellant] bij correctie met terugwerkende kracht van de registratie. De Afdeling ziet in de door de RDW niet nader onderbouwde stelling dat de maatschappelijke kosten die voortvloeien uit het achteraf wijzigen van het register aanzienlijk zijn, geen aanleiding voor een ander oordeel. De RDW heeft derhalve voor de periode teruglopend tot de sloop van het voertuig begin april 2011 ten onrechte geen terugwerkende kracht verleend aan de vervallenverklaring van de tenaamstelling als bedoeld in artikel 40c, derde lid, van het Kentekenreglement.
Het betoog slaagt.
Conclusie
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 6 januari 2015 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen wegens strijd met artikel 40c, derde lid, van het Kentekenreglement. De Afdeling zal het besluit van 4 november 2014 herroepen en bepalen dat de tenaamstelling vervalt met ingang van 1 april 2011.
Dit betekent dat de RDW het kentekenregister moet aanpassen in die zin dat de tenaamstelling van het voertuig vanaf 1 april 2011 vervallen is verklaard.
5. De RDW dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 augustus 2015 in zaak nr. 15/598;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van Directie van de Dienst Wegverkeer van 6 januari 2015, kenmerk BZW.14.0934/bob;
V. herroept het besluit van 4 november 2014, kenmerk 3 S 1050e;
VI. bepaalt dat de tenaamstelling vervalt met ingang van 1 april 2011;
VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VIII. veroordeelt Directie van de Dienst Wegverkeer tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. verstaat dat Directie van de Dienst Wegverkeer aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Pieters
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2017
473.