201605020/1/A1.
Datum uitspraak: 17 mei 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging FrisLeek, gevestigd te Leek,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 juni 2016 in zaak nr. 15/4545 in het geding tussen:
FrisLeek
en
het college van burgemeester en wethouders van Leek.
Procesverloop
Bij besluit van 19 september 2012 heeft het college van gedeputeerde staten van Groningen het verzoek van FrisLeek om handhavend op te treden met betrekking tot de brandveiligheid van loods 5 van het recyclingbedrijf van [belanghebbende] aan [adres] afgewezen.
Bij besluit van 12 oktober 2015 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leek (hierna: het college) het door FrisLeek daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 juni 2016 heeft de rechtbank het door FrisLeek daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft FrisLeek hoger beroep ingesteld.
Het college en [belanghebbende] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
FrisLeek, het college en [belanghebbende] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2017, waar FrisLeek, vertegenwoordigd door [gemachtigden A], en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Snel, advocaat te Groningen, [gemachtigden B], zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigden C], gehoord.
Overwegingen
1. Bij brief van 19 december 2011 heeft FrisLeek verzocht om handhavend optreden in verband met de door haar gestelde brandonveiligheid door de opslag van kunststoffen in loods 5.
Bij het besluit van 19 september 2012, dat is bevestigd bij besluit van 12 maart 2013, is dat verzoek afgewezen.
Bij uitspraak van 29 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1355, heeft de Afdeling geoordeeld dat in het besluit van 12 maart 2013 onvoldoende was gemotiveerd of er handelingen werden verricht of nagelaten waardoor brandgevaar werd veroorzaakt, of bij brand een gevaarlijke situatie werd veroorzaakt, zoals bedoeld in artikel 7.10 van het Bouwbesluit 2012, en dat besluit vernietigd. Volgens de Afdeling was de motivering van het besluit ontoereikend met betrekking tot het ontbreken van een automatische brandmeldinstallatie, de beschikbaarheid van een bluswatervoorziening, broeigevaar en het risico op vliegvuur als gevolg van het bezwijken van het dak bij een brand. Bij het besluit van 12 oktober 2015 heeft het college het bezwaar van FrisLeek opnieuw ongegrond verklaard. Daaraan heeft het college het advies van de Brandweer Groningen, onderdeel van de Veiligheidsregio Groningen, van 22 september 2015 (hierna: het advies van de brandweer) ten grondslag gelegd. Het college stelt zich in het besluit op het standpunt dat de door de Afdeling geconstateerde gebreken in de motivering van het besluit van 12 maart 2013 zijn hersteld met dit advies.
De rechtbank heeft geoordeeld dat hetgeen FrisLeek naar voren heeft gebracht, geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college niet mocht uitgaan van het advies van de brandweer.
2. De vraag die in deze procedure ter beoordeling staat, is de vraag of loods 5 in strijd met artikel 7.10 van het Bouwbesluit 2012 in gebruik is, zodat het college daartegen handhavend had moeten optreden.
2.1. Artikel 7.10 van het Bouwbesluit 2012 luidt: "Onverminderd het bij of krachtens dit besluit bepaalde is het verboden in, op, aan of nabij een bouwwerk voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten, werktuigen, middelen of voorzieningen te gebruiken of niet te gebruiken of anderszins belemmeringen op te werpen of hinder te veroorzaken waardoor:
a. brandgevaar wordt veroorzaakt, of
b. bij brand een gevaarlijke situatie wordt veroorzaakt."
2.2. In de nota van toelichting bij artikel 7.10 van het Bouwbesluit 2012 (Stb. 2011, 416) is vermeld dat dit artikel een algemene verbodsbepaling is die betrekking heeft op brandveilig gebruik waarin niet is voorzien door de andere voorschriften van dit besluit. Hiermee heeft het bevoegd gezag een kapstok om in een specifiek geval in te grijpen wanneer het brandveilig gebruik onvoldoende gewaarborgd is (ook indien het gebruik op zich voldoet aan de voorschriften van dit besluit). Het gaat hier om een geclausuleerde bevoegdheid die uitsluitend kan worden toegepast in de in dit artikel genoemde omstandigheden. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat de gemeente algemene aanvullende of nadere eisen stelt. Voorts moeten de geëiste maatregelen altijd in verhouding staan tot het te bestrijden risico. De gemeente zal de noodzaak hiervan in het concrete geval moeten kunnen aantonen, aldus de nota van toelichting.
3. FrisLeek betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat er geen motivering ten grondslag ligt aan een groot deel van de beweringen van het college en de brandweer. Volgens haar is de rechtbank er ten onrechte van uitgegaan dat de brandweer deskundig is, waardoor de beweringen van de brandweer zonder meer als juist worden aangenomen. Verder betoogt FrisLeek dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de hiervoor vermelde uitspraak van de Afdeling van 29 april 2015.
Ter onderbouwing van haar stelling dat de opslag van kunststoffen in loods 5 brandonveilig is, verwijst FrisLeek naar een uitzending van EenVandaag op 14 januari 2017, waarvan zij de schriftelijke verkorte weergave van de website van EenVandaag heeft overgelegd. Ter onderbouwing van haar betoog dat het besluit van 12 oktober 2015 ontoereikend is gemotiveerd, heeft FrisLeek de 'Werkwijzer Brandrisicoanalyse, industriële objecten en BRZO-inrichtingen' van het Centrum Industriële Veiligheid (CIV), dat onderdeel uitmaakt van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, overgelegd. Volgens haar had het college ter motivering van het besluit een brandrisicoanalyse zoals beschreven in deze werkwijzer moeten uitvoeren.
3.1. In het besluit van 12 oktober 2015 verwijst het college voor de motivering daarvan naar het advies van de brandweer. In dat advies wordt ingegaan op het aspect vuurlast en de aspecten brandmeldinstallatie, bluswatervoorziening, broeigevaar en risico van vliegvuur, waarvan in de uitspraak van 29 april 2015 was overwogen dat deze aspecten ontoereikend waren gemotiveerd in het besluit van 12 maart 2013. In het advies is uitgebreid gemotiveerd dat de aanwezigheid van een brandmeldinstallatie niet noodzakelijk is in verband met de veiligheid van aanwezigen of het beheersbaar houden van een brand, mede gelet op de hoogte en de overzichtelijkheid van de loods en de aanwezigheid van compartimentering en lichtstraten. Vervolgens is gemotiveerd dat de Tolbertervaart, met een diepte van 1,5 m, een toereikende bluswatervoorziening is en dat de brandweer is uitgerust met materiaal om in geval van bevriezing gebruik te kunnen maken van open water als bluswatervoorziening. Tot slot is gemotiveerd dat broei, door de langzame ontwikkeling ervan, geen direct gevaar oplevert voor aanwezige personen en dat vliegvuur bij elke brand kan ontstaan, zodat de brandweer bij dreigend gevaar door vliegvuur altijd daartegen zal optreden door bijvoorbeeld het nathouden van woningen in de nabije omgeving. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat er geen motivering ten grondslag ligt aan het advies van de brandweer en het besluit van 12 oktober 2015. De rechtbank heeft dit dan ook niet miskend.
Met haar enkele stelling dat de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat de brandweer deskundig is, heeft FrisLeek niet aannemelijk gemaakt dat de brandweer niet deskundig is om te adviseren over de brandveiligheid van loods 5 en dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van de juistheid van het advies van de brandweer. FrisLeek heeft bij de rechtbank verscheidene aspecten aangedragen die de brandweer ten onrechte niet zou hebben onderkend en ten onrechte niet in haar advies zou hebben betrokken. De rechtbank is in haar uitspraak gemotiveerd ingegaan op deze aspecten. FrisLeek heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze overwegingen van de rechtbank onjuist zijn.
Zoals hiervoor overwogen, is de brandweer in haar advies uitgebreid ingegaan op de aspecten waarvan de Afdeling in haar uitspraak van 29 april 2015 had overwogen dat deze aspecten ontoereikend waren gemotiveerd in het besluit van 12 maart 2013. De rechtbank is in haar uitspraak ingegaan op de uitspraak van de Afdeling van 29 april 2015 en het advies van de brandweer en is tot de conclusie gekomen dat in het besluit van 12 oktober 2015 voldoende deugdelijk is gemotiveerd dat het brandveilige gebruik van loods 5 voldoende gewaarborgd is, ook ten aanzien van de aspecten van de brandmeldinstallatie, de bluswatervoorzieningen, het broeigevaar en het risico van vliegvuur. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank voorbij is gegaan aan de uitspraak van de Afdeling van 29 april 2015.
Blijkens de door FrisLeek overgelegde schriftelijke weergave van de uitzending van EenVandaag, ging die uitzending over het grote aantal branden dat plaatsvindt bij afval- en recyclingbedrijven. Hieruit kunnen geen conclusies worden getrokken over de opslag van kunststoffen in loods 5. Afgezien van de omstandigheid dat het college niet is gebonden aan de werkwijzer van het CIV en reeds daarom terecht geen brandrisicoanalyse zoals daarin beschreven heeft uitgevoerd, heeft deze werkwijzer betrekking op de analyse van brandrisico's bij inrichtingen waarop het Besluit risico’s zware ongevallen 1999, zoals dat luidde ten tijde van belang, van toepassing is en soortgelijke bedrijven, wat [belanghebbende] niet is. Deze werkwijzer heeft geen betrekking op de beoordeling of aan artikel 7.10 van het Bouwbesluit 2012 wordt voldaan. Met deze door haar overgelegde stukken, heeft FrisLeek dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de opslag van kunststoffen in loods 5 brandonveilig is en dat het college het besluit van 12 oktober 2015 ontoereikend heeft gemotiveerd.
De betogen falen.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Hagen w.g. Kors
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2017
687.